Samenvatting
Doel
Nagaan of de incidentie van wiegendood tijdens kinderopvang (kinderdagverblijf of gastouderadres) anders is dan thuis, en of er tussen wiegendood tijdens kinderopvang en thuis verschil is in de prevalentie van risicofactoren voor wiegendood.
Opzet
Inventariserend en vergelijkend.
Methode
Analyse van alle gevallen van wiegendood bij kinderen < 2 jaar die zich in de periode september 1996-augustus 2006 voordeden en bekend werden bij de Landelijke Werkgroep Wiegendood (LWW) van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Uit landelijke peilingen bij consultatiebureaus voor zuigelingen werd het percentage deelnemers aan kinderopvang berekend en hun gemiddelde verblijfsduur aldaar.
Resultaten
In de onderzochte periode werden bij de LWW 216 wiegendoodkinderen bekend, 75 van het aantal dat zich in Nederland volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek voordeed. Onder hen waren 28 kinderen die in de leeftijd 3-6 maanden aan wiegendood overleden op maandag tot en met vrijdag van 08:00-17:00 uur, de gebruikelijke tijd van openstelling van kinderdagverblijven. Op grond van de deelname aan kinderopvang in deze jaren was te verwachten dat 15 van deze sterfte tijdens kinderopvang plaatsvond en 85 thuis. In werkelijkheid was de verdeling 61 (17/28) tijdens kinderopvang en 39 thuis (11/28). Het relatieve risico bedroeg 8,8 (95-BI: 4,1-19,0). Deze hogere incidentie van wiegendood tijdens kinderopvang was niet toe te schrijven aan een tijdens kinderopvang hogere prevalentie van bekende risicofactoren, zoals buik- en zijligging, passief roken, warmtestuwing, dekbed of hoofdkussen.
Conclusie
In de periode september 1996-augustus 2006 was in Nederland het relatieve risico van wiegendood tijdens kinderopvang in de leeftijd 3-6 maanden 8,8 maal zo hoog (95-BI: 4,1-19,0) als tijdens dezelfde uren thuis.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:1377-81
Reacties