Samenvatting
Sinds de 18e eeuw of eerder hebben artsen verbanden gelegd tussen kanker en erfelijkheid in de hoop op vooruitgang in diagnostiek, indicaties voor therapie en mogelijkheden tot preventie. In Nederland werd de relatie tussen kanker en erfelijkheid in de medische omgang met kanker in de periode 1910-1980 nauwelijks maatschappelijk bediscussieerd. Hierdoor kon zich na de Tweede Wereldoorlog voor sommige kankers, zoals retinoblastoom, zonder weerstanden een model van publieke preventie en individuele predispositie ontwikkelen. Historische ervaringen wijzen erop dat niet alleen rationele factoren in de omgang met kanker en erfelijkheid een rol spelen. De angst om ‘kankervrees’ op te wekken heeft die omgang in het verleden aanzienlijk bemoeilijkt; fatalisme (‘het maakt toch niets uit’) en stigmatisering (druk vanuit de familie en de omgeving) zouden deelname aan vroege opsporing en preventie negatief kunnen beïnvloeden. Deze problematek is nog steeds actueel.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:712-5
Reacties