Samenvatting
Doel
Inventariseren van medische beslissingen rond het levenseinde van ernstig zieke pasgeborenen en zuigelingen in Vlaanderen.
Opzet
Retrospectief.
Methode
Een sterfgevallenonderzoek werd uitgevoerd voor alle sterfgevallen bij pasgeborenen en zuigelingen in Vlaanderen gedurende 12 maanden: augustus 1999-juli 2000. Een anonieme vragenlijst werd per post gestuurd naar de betrokken artsen voor alle 292 kinderen die stierven vóór de leeftijd van 1 jaar. Bij alle artsen die minstens 1 sterfgeval meldden in de periode van dit onderzoek, werd een attitudeonderzoek verricht.
Resultaten
Van de 292 vragenlijsten werden er 253 (87) volledig ingevuld teruggestuurd. Het attitudeonderzoek werd ingevuld door 121 (69) van de 175 artsen. Een beslissing rond het levenseinde was mogelijk geweest bij 194 (77; 95-BI: 70,4-82,4) van de 253 sterfgevallen, en werd genomen bij 143 gevallen (57; 95-BI: 48,9-64,0). Letale middelen werden toegediend bij 15/117 vroeg-neonatale sterfgevallen en bij 2/77 sterfgevallen in latere fasen (13 versus 3; p = 0,018). De attitudestudie wees uit dat 69 (58; 95-BI: 48,1-66,5) van de 120 artsen voorstander waren van het aanpassen van de wet, zodat levensbeëindiging in sommige gevallen mogelijk zou worden.
Conclusie
Het levenseinde van pasgeborenen en zuigelingen wordt in Vlaanderen frequent voorafgegaan door een beslissing rond het levenseinde. Het type van de beslissing varieert substantieel naargelang de leeftijd van het kind. De meeste bevraagde artsen waren voorstander van een wetswijziging met betrekking tot het gebruik van letale middelen in bepaalde gevallen.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:377-82
Reacties