Samenvatting
In een landelijk onderzoek naar medische beslissingen rond het levenseinde (MBL), uitgevoerd in opdracht van de commissie Remmelink, werd gevonden dat in 0,8 van alle sterfgevallen een arts levensbeëindigende handelingen zonder uitdrukkelijk verzoek van de patiënt (LHZUV's) verrichtte. Dit artikel bevat kwantitatieve informatie, drie casus-beschrijvingen en een discussie over de hoofdvragen betreffende LHZUV. De resultaten zijn gebaseerd op drie onderzoeken: uitvoerige interviews met 405 artsen, 5197 door artsen ingevulde vragenlijsten met betrekking tot sterfgevallen en verzamelde informatie over 2257 sterfgevallen door middel van een prospectief onderzoek onder de geïnterviewde artsen.
In 59 van LHZUV had de arts informatie over de wens van de patiënt. In de overige 41 was overleg met de patiënt over de beslissing niet meer mogelijk. In LHZUV-gevallen was de patiënt jonger, vaker van het mannelijke geslacht en had vaker kanker, vergeleken met het totaal aan niet-acute sterfte. LHZUV kwam vaker voor in het ziekenhuis. De specialist en de huisarts kenden hun patiënt gemiddeld 2,4 jaar, respectievelijk 7,2 jaar. De levensbekorting bedroeg in 86 van de gevallen ten hoogste een paar uur tot een week. Levensbeëindigend handelen bij patiënten die nog maanden tot jaren te leven hebben, zoals het geval kan zijn bij pasgeborenen, geestelijk gehandicapten, demente patiënten en permanent comateuze patiënten, kan derhalve als exceptioneel worden beschouwd. In 83 was over de beslissing overlegd met de familie en in 70 met een collega. In bijna alle gevallen was er volgens de arts sprake van ondraaglijk lijden van de patiënt, was er geen kans op verbetering en waren verdere palliatieve mogelijkheden uitgeput.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijke toename van het aantal MBL's in de toekomst gepaard kan gaan met een afname van het aantal LHZUV's, hoewel er altijd situaties zullen blijven waarin een arts voor een LHZUV-beslissing komt te staan.
Reacties