Samenvatting
- Ongeveer 15 van de ziekenhuisopnamen van ouderen in Nederland wordt in verband gebracht met ernstige geneesmiddelenbijwerkingen.
- De kans op het optreden van bijwerkingen van geneesmiddelen neemt toe bij polyfarmacie.
- Reductie van polyfarmacie bij ouderen is maar beperkt mogelijk.
- Polyfarmacie gaat vaak gepaard met interacties, waardoor versterkte of verminderde werking ontstaat of bijwerkingen kunnen ontstaan. Bij ouderen zijn interacties door veranderingen in farmacokinetiek en -dynamiek sneller klinisch relevant dan bij jongeren.
- Bij farmacokinetische interacties gaat het om interacties met invloed op de absorptie, op het levermetabolisme of op uitscheiding door de nieren. Vooral interacties met geneesmiddelen met een kleine farmacotherapeutische breedte kunnen tot ernstige bijwerkingen leiden: anticonvulsiva, antiparkinsonmiddelen, antipsychotica, cumarinederivaten, digitalispreparaten, lithiumzouten, opiaten, sulfonylureumderivaten, tricyclische antidepressiva en verapamil.
- De belangrijkste farmacodynamische veranderingen bij ouderen betreffen een verhoogde gevoeligheid van het eindorgaan. Dit geldt vooral voor stoffen met effecten op het centrale zenuwstelsel, zoals antidepressiva en antipsychotica, maar ook voor benzodiazepinen, cumarinederivaten en digoxine.
- Wanneer er bij een patiënt een onverwachte bijwerking ontstaat of een eerdere goede therapie ineens faalt, is het verstandig aan een geneesmiddeleninteractie als oorzaak te denken.
Reacties