Samenvatting
Een onderzoek werd verricht naar de samenhang tussen het optreden van een jejunumatresie en antenatale diagnostiek door middel van amniocentese om een mogelijke iatrogene oorzaak te vinden voor een onverwacht hoge frequentie van jejunumatresie bij tweelingen.
In Nederland had ongeveer 1 op 14.000 pasgeborenen een jejunumatresie in de periode 1986-1991. Van de 67 kinderen met deze aandoening bleken er 20 (30) één van een tweeling te zijn. In 19 van deze 20 tweelingzwangerschappen (95) werd amniocentese in het tweede trimester verricht waarbij een kleurstof was toegepast om het vruchtwater in de eiholte die het eerst werd gepuncteerd te markeren.
Retrospectief werden 89 opeenvolgende tweelingzwangerschappen onderzocht waarbij antenatale diagnostiek was verricht met behulp van amniocentese. In 86 van deze was een methyleenblauw-oplossing toegepast. Bij 17 tweelingen was een kind met darmatresie. De afwijkende tweelingen waren discordant voor de atresie. Bij 15 van de 17 kinderen was het kind met de aandoening in utero aan de kleurstof blootgesteld. De resultaten van dit onderzoek suggereren een duidelijk verband tussen het gebruik van methyleenblauw bij amniocentese in het tweede trimester van de zwangerschap en het ontstaan van een jejunumatresie.
Aanbevolen wordt om geen kleurstoffen te gebruiken voor intra-amniotische toepassingen.
Reacties