Samenvatting
Bij het voorschrijven van inhalatietherapie bij de dagelijkse ‘onderhoudsbehandeling’ van patiënten met astma en chronisch obstructieve longaandoeningen kan een keus worden gemaakt tussen een drogepoederinhalator (DPI) en een aërosol (pMDI).
De mate van depositie in de lagere luchtwegen is afhankelijk van de dosisafgifte via de betreffende toedieningsvorm en de gemiddelde grootte van de vrijgekomen deeltjes (MMAD). Bij een DPI zijn de dosisafgifte en de MMAD afhankelijk van de inspiratoire stroomsterkte. Bij een pMDI zijn de dosisafgifte en de MMAD daar niet afhankelijk van, maar berust de depositie vooral op de hand-mondcoördinatie.
Bepalende factoren voor de keus om een DPI dan wel een pMDI voor te schrijven zijn de mate van coöperatie en coördinatie en de hoogte van de inspiratoire stroomsterkte van de patiënt.
Reacties