artikel
Met een roman over een man die in een hond verandert, dacht ik een surrealistisch verhaal te hebben geschreven dat in hoge mate fictief was. Maar nu zie ik mezelf diezelfde metamorfose ondergaan.
Wat er aan de hand is? Ik ben met gezin, bestaand uit twee medische specialisten en twee kleine kinderen, in Tanzania om een klinisch onderzoek te starten. Dat het onderzoek hoognodig is en geen noemenswaardige ethische problemen met zich meebrengt, daar is iedereen het over eens. We hebben dan ook plaatselijk goedkeuring gekregen, en de nationale ethische commissie is ook akkoord zodra we toestemming van ons thuisland hebben, Finland.
‘We hebben een hart, een limbisch systeem, hormonen’
Maar daar zit het probleem. In Finland dient de ethische commissie te toetsen aan de hand van de Wet voor Medisch Onderzoek. Aangezien het Finse gedeelte van de studie (coördinatie, financiering en analyse) niet-invasief is, valt ons onderzoeksprotocol niet onder die wet. Ze verwijzen naar de ethische commissie van de Universiteit, die een oordeel kan vellen over niet-invasieve studies. Maar aangezien het Tanzaniaanse deel van de studie wél invasief is, is die laatste commissie niet bevoegd.
Zo bevinden we ons in een kafkaësk niemandsland, en de toon van de welles-nietescommunicatie met de ethische commissie is wederzijds zo koud als een pre-antropocene winter in Finland. De praktische gevolgen van de patstelling leveren me hoofdbrekens op, ik krijg mijn gedachten niet op orde. Niet alleen loopt ons onderzoek vertraging op, ook verliezen we zonder onderzoek ons recht hier te verblijven, terwijl eerder terugkeren naar Finland praktisch onhaalbaar is. En de kosten lopen op. De monomanie en het schuldgevoel maken me gek. Ik keer me af van de buitenwereld en graaf me in.
Ik schrijf deze column omdat ik me verwonder over die metamorfose. Over hoe een volwassen man ten prooi valt aan basale emoties. Hoe machteloosheid zich vertaalt in woede en slapeloze nachten. Hoe ik naar wraak zin en in gedachten schuldigen aanwijs die er misschien ook niets aan kunnen doen. Ik wil blaffen en bijten.
Als ik in goden zou geloven, zouden ze een menselijke kant moeten hebben, zoals in de Kalevala en in de klassieke mythologie. En met menselijk bedoel ik misschien wel dierlijk. We hebben een hart, een limbisch systeem, hormonen. Is het medische ideaal van stoïcisme dan wel gerechtvaardigd? Of moeten we emoties meer de ruimte geven? Een keer slaan met de deur of een ongenuanceerd bericht op de sociale media. En ook soms incasseren. Zijn inkeer en vergiffenis niet menselijker dan ons gemoed dierlijk is?
Reacties