Inleiding
De moleculaire biologie van nucleïnezuren maakt sinds de vijftiger jaren een spectaculaire ontwikkeling door. In 1953 ontdekten Watson en Crick dat DNA, de drager van de erfelijke informatie, een draadvormig molecuul is met een dubbele helixstructuur. De strengen die samen de dubbele helix vormen, bestaan uit een fosfodesoxyriboseketen waaraan, in een specifieke volgorde, de basen adenine, thymine, guanine en cytosine zijn gekoppeld. De basenvolgorde van de beide strengen is complementair: tegenover adenine ligt steeds thymine en tegenover guanine steeds cytosine. Van dit vermogen tot vorming van dubbele helices wordt gebruikt gemaakt om nucleïnezuurketens met een specifieke basenvolgorde in extracten van weefsels en cellen op te sporen. Men moet dan beschikken over een stuk DNA of RNA (de ‘probe’) dat een basenvolgorde bezit die complementair is aan die van de nucleïnezuursequentie die men in het extract wil aantonen (de ‘target’).
Deze methode werd in 1961 ontwikkeld door Spiegelman, en wordt…
Reacties