In het kader van hun AIDS-onderzoek ontdekten Gallo en medewerkers in 1986 een tot dan toe onbekend virus dat in B-lymfocyten groeide. Men gaf het de naam humaan B-lymfotroop virus (HBLV). Het bleek een nieuw herpesvirus te zijn, dat ook in T-lymfocyten groeit. De naam werd daarom veranderd in humaan herpesvirus type 6 (HHV-6). Aanvankelijk werd gespeculeerd over een mogelijke rol van dit virus bij AIDS, bij lymfoproliferatieve ziekten en bij het chronische-moeheidsyndroom, maar een primaire ziekte ontbrak. Deze werd in 1988 gevonden. Het virus bleek de verwekker te zijn van het exanthema subitum, ook wel roseola infantum of 6e ziekte genoemd.1 Inmiddels worden 2 subtypen van HHV-6 onderscheiden: A en B. Alle tot nu toe aan HHV-6 toegeschreven ziektebeelden blijken door HHV-6B veroorzaakt te worden. De betekenis van HHV-6A is nog onduidelijk. In 1990 is nogmaals een herpesvirus ontdekt, HHV-7, dat verwant is aan HHV-6 en eveneens exanthema…
Humane herpesvirussen type 6 en 7; verwekkers van onder meer exanthema subitum
– A serendipitous discovery during early AIDS investigations was human herpes virus type 6 (HHV-6). Two years later (1988) it was shown that HHV-6 and lateron also HHV-7 are the causes of exanthema subitum, a childhood disease with previously unknown causation. HHV-6 and HHV-7 are the main cause of febrile seizures. It is assumed that 90 of children are infected before they are three years old. The viruses are also found in adults; HHV-6 may cause mononucleosis and hepatitis. HHV-6 and HHV-7 infect CD4 cells and may influence the course of HIV infection. In AIDS patients HHV-6 and cytomegalovirus are often isolated together from the lungs, possibly because they activate each other. Another possibility is that the circumstances in the lungs are favourable to both. HHV-6 and HHV-7 infection may be serologically diagnosed. There is little experience with antiviral treatment.
Reacties