Huidkankerepidemie in Nederland

Klinische praktijk
Esther de Vries
Tamar Nijsten
Marieke W.J. Louwman
Jan Willem W. Coebergh
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A768
Abstract
Download PDF

Samenvatting

  • Ondanks de vele waarschuwingen over de schadelijke effecten van de zon blijft het aantal huidkankerpatiënten snel toenemen.

  • Dermatologen spreken van een ‘huidkankerepidemie’ en schatten de aantallen patiënten aanzienlijk hoger in dan de aantallen die op basis van de kankerregistratie worden geschat.

  • Volgens de Nederlandse en Eindhovense kankerregistratie werd in 2006 bij 35.500 Nederlanders voor het eerst de diagnose ‘huidkanker’ gesteld.

  • Veel huidkankerpatiënten krijgen meerdere huidtumoren, waardoor het totale aantal huidtumoren veel groter is.

  • Eén op de 6 Nederlanders zal tijdens het leven huidkanker krijgen, 1 op de 50 een melanoom.

  • Ondanks de goede prognose van de meeste huidtumoren is er veel morbiditeit als gevolg van behandelingen.

  • De grote aantallen huidtumoren en patiënten zorgen voor een grote druk op de zorg.

artikel

Elk voorjaar weer verschijnen alarmerende berichten in de Nederlandse media over het groeiend aantal patiënten met huidkanker. Ondanks dat er de laatste 20 jaar veel is gewaarschuwd voor de schadelijke effecten van de zon, blijft het aantal mensen dat huidkanker krijgt snel toenemen.1 Dermatologen spreken van een ware ‘huidkankerepidemie‘, maar schattingen van de aantallen patiënten lopen erg uiteen. Volgens recente krantenberichten, onder andere in Trouw (http://www.trouw.nl/nieuws/zorg/article2112515.ece/Huidkanker_is__serieus_probleem__ook_in_Nederland_.html), kregen in 2006 in Nederland 75.000 mensen de diagnose ‘huidkanker’, en zou ongeveer 1 op de 4 van de Nederlanders tijdens hun leven een vorm van huidkanker krijgen.

Deze getallen wijken behoorlijk af van de cijfers volgens de Nederlandse en Eindhovense kankerregistratie. Uit die registratiedata blijkt dat in 2006 bij 35.500 Nederlanders voor het eerst de diagnose ‘huidkanker’ werd gesteld. Dat komt erop neer dat ruim 1 op de 6 Nederlanders huidkanker zal krijgen.

De verwarring over het aantal patiënten met huidkanker hangt deels samen met de manier van registreren: de Nederlandse kankerregistratie verzamelt geen gegevens over basaalcelcarcinomen (BCC), de grootste groep huidtumoren. Dit gebeurt alleen bij het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) in Eindhoven, waar in de jaren 50 een dermatoloog aan de basis stond van deze registratie. Met behulp van de data van het IKZ vindt extrapolatie naar heel Nederland plaats.

Bovendien wordt meestal slechts 1 diagnose per patiënt gerapporteerd, terwijl ongeveer 40% van de BCC-patiënten meervoudige huidtumoren krijgt,2 die bovendien niet alle histologisch bevestigd en dus geregistreerd worden. Kortom, er zijn wel realistische schattingen van het aantal nieuwe patiënten, maar het aantal huidtumoren dat jaarlijks in Nederland gediagnosticeerd en behandeld wordt is slechts bij benadering bekend. In dit artikel geven wij een overzicht van de meest recente stand van zaken rondom huidkanker, op basis van cijfers van de Nederlandse kankerregistratie.

Epidemiologie van huidkanker in Nederland

De kans op het krijgen van huidkanker is vrij hoog: meer dan 1 op de 6 Nederlanders krijgt voor het 85e levensjaar een vorm van huidkanker (tabel 1). Het grootste deel hiervan wordt gevormd door BCC’s, die zelden leiden tot sterfte. Van de 35.500 patiënten bij wie in 2006 voor het eerst de diagnose ‘huidkanker’ werd gesteld, had 75% een basaalcelcarcinoom, 10% een melanoom en 15% een overige huidtumor, hoofdzakelijk een plaveiselcelcarcinoom (PCC) (zie tabel 1). Ter vergelijking, in 2006 werden in totaal ruim 11.200 colorectaalcarcinomen, 10.300 longcarcinomen en bijna 12.500 mammacarcinomen gediagnosticeerd.

Figuur 1

In het laatste decennium nam het aantal patiënten met de diagnose ‘huidkanker’ toe met ongeveer 10% per jaar (figuur 1). In 2000 kregen in Nederland ruim 21.500 mensen de diagnose huidkanker, in 2006 was dit aantal – zoals eerder vermeld – 35.500. Deze toename wordt deels veroorzaakt door reële toenames in de kans op het ontwikkelen van huidkanker, maar ook bestond er een toegenomen neiging tot histologische bevestiging van BCC’s. Bovendien verouderde de Nederlandse bevolking, en aangezien huidtumoren met name bij ouderen voorkomen zal ook deze vergrijzing een rol hebben gespeeld bij de toegenomen aantallen patiënten (figuur 2).

Figuur 2
Figuur 3

Huidtumoren hebben in het algemeen een goede prognose en dus een relatief lage sterfte, wel zorgt huidkanker voor veel morbiditeit en ziektegerelateerde kosten in Nederland. Met name PCC’s en BCC’s komen vaak in het gelaat voor waar de behandeling soms voor grote littekens zorgt, met bijbehorende functionele en cosmetische morbiditeit. Bovendien krijgt bijna de helft van de patiënten met een BCC meerdere huidtumoren, met navenante zorg. Op basis van een recente, nog niet gepubliceerde, analyse van onze groep blijkt 36% van de BCC-patiënten meerdere BCC’s te krijgen en worden er gemiddeld 1,65 BCC’s per patiënt gediagnostiseerd. In de praktijk worden bij BCC-patiënten vaak meerdere BCC’s op dezelfde dag gevonden en bij sommige patiënten liep het totale aantal BCC’s op tot boven de 10. In verband met de kans op recidieven, multipele tumoren en – in het geval van PCC en melanoom – metastasering, staan veel van deze patiënten onder langdurige controle bij een medisch specialist (voornamelijk dermatologen of chirurgen) en soms ook de huisarts (tabel 2).

Figuur 4

Behandeling van huidkanker 

Basaalcelcarcinoom Er bestaan vele behandelingsmodaliteiten voor het BCC; de keuze hiertussen is afhankelijk van de tumor en patiëntkarakteristieken. Belangrijke prognostische factoren voor een recidief na de diagnose van de primaire tumor zijn het histologische groeitype (sprieterig en micronodulair BCC), een lokalisatie in de H-zone (ogen, oren, lippen, nasolabiale plooi en neus), een grootte van meer dan 20 mm en BCC’s die eerder irradicaal zijn ge-excideerd. De voorkeursbehandeling van BCC is meestal een standaardexcisie met een marge van 3 of 5 mm, afhankelijk van het histologisch subtype.3 Als het om hoogrisico- en recidief-BCC’s gaat dan is micrografische chirurgie (volgens Mohs) een elegante en efficiënte behandeling.4,5 Het grote voordeel van deze techniek is dat tijdens de ingreep het volledige snijvlak wordt beoordeeld op horizontale coupes in plaats van een fractie van het snijvlak op verticale coupes zoals na een standaardexcisie. Hierdoor is de kans dat de tumor radicaal verwijderd wordt maximaal en wordt er zoveel mogelijk gezonde huid gespaard.

Nieuwe, alternatieve behandelingen voor superficiële BCC’s zijn fotodynamische therapie met een aminolevulinezuur of methylaminolevulinaat en lokaal imiquimod. Deze behandelingen zijn minder effectief dan een operatie, maar hebben mogelijk wel een beter cosmetisch resultaat en kunnen worden ingezet als chirurgie niet de aangewezen therapie is. Andere behandelingen voor BCC’s zijn radiotherapie, cryotherapie, curettage en coagulatie en lokaal fluorouracil (5-FU). De evidence voor deze behandelingen is echter van mindere kwaliteit, de recidiefpercentages zijn vaak relatief hoog en ze worden over het algemeen minder vaak toegepast dan operatie.3,5 Niet alleen is radiotherapie zeer intensief voor arts en patiënt, ook lijkt de kans op recidieven hoger te zijn. Er zijn relatief weinig goede vergelijkende onderzoeken naar de behandeling van BCC.3

Plaveiselcelcarcinoom In tegenstelling tot het melanoom en het BCC,5,6 is er nog geen CBO-richtlijn voor het PCC van de huid, maar deze is in ontwikkeling. De behandeling van PCC bestaat uit excisie met een ruime marge (circa 5 mm). Voor tumoren groter dan 2 cm wordt ook wel een excisiemarge van 1 cm aanbevolen.7 Patiënten met een PCC controleert men gemiddeld 2 maal per jaar gedurende 5 jaar. Bij een aantal patiënten, onder andere degenen met mucosale PCC, kan men ervoor kiezen om ze 4 maal terug te zien in het eerste jaar.

Melanoom De enige behandeling van het melanoom die op wetenschappelijk bewijs gebaseerd is, bestaat uit excisie met een marge die varieert met de breslowdikte (in situ: 5 mm; <1 mm: 1 cm en >1mm: 2 cm).6 Bij patiënten met een melanoom met een breslowdikte van meer dan 1 mm kan in overleg met de patiënt gekozen worden voor een schildwachtklieroperatie, maar dit is geen standaardprocedure en maakt meestal deel uit van een klinische studie.6 Deze aanvullende operatie is vooral van belang voor de stadiëring van de ziekte en minder voor de uiteindelijke behandeling van de patiënt.

Bij lokale of systemische melanoomprogressie kan resectie de morbiditeit verlichten. Systemische therapieën bij patiënten met gemetastaseerd melanoom zijn regelmatig van immunologische aard, bijvoorbeeld behandeling met interferon of vaccinaties. Aangezien nog niet bewezen is dat ze de overleving van patiënten verbeteren worden deze behandelingen bij voorkeur in onderzoeksverband gegeven.

Prognose

De overleving van patiënten met huidkanker is redelijk goed (zie tabel 1). Voor BCC zijn geen sterftecijfers bekend, maar deze zijn waarschijnlijk extreem laag; alleen de zeer uitgebreide lokaal-invasieve groei, bijvoorbeeld in orbita of scalp, kan leiden tot de dood.8

De kans op metastaseren van een PCC is geschat op minder dan 5%, maar lijkt sterk afhankelijk te zijn van de diepte van het PCC en de lokalisatie: oor, lippen en genitalia hebben een slechtere prognose.9 In het algemeen zijn de 5-jaarsoverlevingskansen van het PCC zeer goed (>95%), maar bij metastasering is het PCC zeer moeilijk te behandelen.

Ook al is het melanoom de potentieel meest agressieve huidtumor, toch was de relatieve 5-jaarsoverleving 81% voor mannen en 90% voor vrouwen (zie tabel 1). ‘Relatieve 5-jaaroverleving’ betekent dat gegevens zijn gecorrigeerd voor de normale levensverwachting op basis van de sterftetafels naar leeftijd en geslacht. In 2006 stierven 749 mensen aan huidkanker in Nederland, van wie 87% stierf aan een huidmelanoom. De prognose van het melanoom is sterk afhankelijk van de breslowdikte. Ongeveer 72% van de melanomen bevindt zich in stadium I en II met een breslowdikte van kleiner dan 1,5 mm. De relatieve 5-jaarsoverleving hiervan is 95% voor mannen en 97% voor vrouwen. Als metastasering naar de lymfeklieren of viscerale organen optreedt dan daalt de overlevingskans snel naar 40%. De overleving bij melanoom is significant slechter voor mannen dan voor vrouwen, ongeacht het stadium bij diagnose en specifieke tumorkenmerken.10 Met name oudere mannen met melanoom hebben een slechte 5-jaarsoverleving en een hoge sterfte.11

Preventie

Huidkanker is in principe grotendeels een vermijdbare aandoening, aangezien de meeste huidtumoren het gevolg zijn van overmatige blootstelling aan ultraviolette (uv) straling bij mensen met een zongevoelige huid, zij het niet in gelijke mate voor de verschillende typen huidkanker.12 In de praktijk is het echter heel moeilijk, zo niet onmogelijk, gebleken om het zongedrag van mensen wezenlijk te veranderen, ondanks de toegenomen kennis over het risico van blootstelling aan zonlicht en het risico van zonverbrandingen. Zelfs in landen als Australië, waar de campagnes zeer intensief zijn geweest, is het effect op zonbeschermend gedrag teleurstellend, zeker onder jongeren.13,14 Het blijft belangrijk om na de eerste diagnose ‘huidkanker’ voorzichtig om te gaan met uv-expositie. De meeste patiënten zijn echter op middelbare of oudere leeftijd. Zij hebben het grootste gedeelte van hun cumulatieve blootstelling aan uv-licht al gehad, onder andere in hun kinder- en pubertijd.

Naast het voorkómen van de huidkanker zelf is ook het voorkómen van huidkankergerelateerde morbiditeit en sterfte van groot belang. Dat kan door vroege opsporing van verdachte huidlaesies en het behandelen van kleinere en oppervlakkige maligniteiten of premaligne aandoeningen zoals de ziekte van Bowen en actinische keratosen. Voorlichting aan Nederlanders over het belang van zelfinspectie van de huid en het tonen van verdachte plekjes aan de arts blijft onontbeerlijk. Dermatologen zijn belangrijk bij het diagnostiseren van huidmaligniteiten; zeker melanocytaire afwijkingen laat men bij voorkeur door een dermatoloog beoordelen. Daarnaast dienen huisartsen en anderen in de gezondheidszorg, zoals fysiotherapeuten, goed voorgelicht te worden omtrent het herkennen van huidafwijkingen. Mannen van middelbare en oudere leeftijd verdienen hierbij in het bijzonder de aandacht; bij hen is de overleving van huidtumoren aanzienlijk slechter dan bij de andere bevolkingsgroepen en is dus potentieel de grootste overlevingswinst te behalen.

Chemopreventie is het gebruik van middelen die het risico op kanker verkleinen. Het cutane gebruik van isotretinoïne (een vitamine A-derivaat) 0,02-0,1% FNA kan het risico op premaligniteiten verkleinen en daarmee ook het risico op PCC. Het orale gebruik van retinoïden, bijvoorbeeld acitretine 10-25 mg/dag kan het risico op PCC reduceren met ongeveer een kwart tot eenderde in hoog-risicopopulaties. Daartoe behoren transplantatiepatiënten, psoriasispatiënten die behandeld zijn met hoge dosissen psoralenen plus UVA, personen met specifieke genodermatosen die een hoge kans op huidkanker geven en patiënten die al multipele PCC’s hebben. Het lijkt erop dat BCC’s relatief inerte tumoren zijn en dus ongevoelig zijn voor chemopreventie. Het effect van geneesmiddelen, waaronder aspirine, op het optreden van melanoom wordt momenteel onderzocht in verschillende observationele studies, maar er zijn nog geen interventiestudies beschikbaar.

Conclusie

Huidkanker neemt in Nederland epidemische vormen aan en het einde is voorlopig niet in zicht; zeer veel Nederlanders zullen tijdens hun leven 1 of meerdere huidtumoren krijgen. Door de goede prognose van de meeste huidtumoren leidt deze aandoening niet zozeer tot sterfte als wel tot ziektelast, cosmetische problemen en zorgconsumptie. Al met al is huidkanker een groot volksgezondheidsprobleem geworden, zowel in termen van incidentie en prevalentie, als in termen van zorgconsumptie. Zolang effectieve primaire preventie niet goed mogelijk is, dient men veel aandacht te besteden aan tijdige opsporing en een effectieve inrichting van de zorg.

Leerpunten

  • De drie belangrijkste huidtumoren zijn de basaalcelcarcinomen, de plaveiselcelcarcinomen en de melanomen, waarvan de melanomen het meest en de basaalcelcarcinomen het minst agressief zijn.

  • Het aantal huidkankerpatiënten in Nederland neemt al jaren toe, met ongeveer 10% per jaar.

  • In 2006 kregen ruim 35.500 Nederlanders voor het eerst de diagnose ‘huidkanker’.

  • De kans op het krijgen van een basaalcelcarcinoom is in Nederland gemiddeld 1 op 6 voor mannen en 1 op 7 voor vrouwen.

  • Het blijkt heel moeilijk om het zongedrag van mensen wezenlijk te veranderen, zodat primaire preventie niet goed lukt.

Literatuur
  1. De Vries E, Van de Poll-Franse LV, Louwman WJ, de Gruijl FR, Coebergh JW. Predictions of skin cancer incidence in the Netherlands up to 2015. Br J Dermatol. 2005;152:481-8.

  2. Marcil I, Stern RS. Risk of developing a subsequent nonmelanoma skin cancer in patients with a history of nonmelanoma skin cancer: a critical review of the literature and meta-analysis. Arch Dermatol. 2000;136:1524-30.

  3. Bath-Hextall FJ, Perkins W, Bong J, Williams HC. Interventions for basal cell carcinoma of the skin. Cochrane Database Syst Rev. 2007:CD003412.

  4. Mosterd K, Krekels GA, Nieman FH, Ostertag JU, Essers BA, Dirksen CD, et al. Surgical excision versus Mohs’ micrographic surgery for primary and recurrent basal-cell carcinoma of the face: a prospective randomised controlled trial with 5-years’ follow-up. Lancet Oncol. 2008;9:1149-56.

  5. Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV), Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO). Richtlijn Behandeling van patiënten met basaalcelcarcinoom. Alphen a/d Rijn: Van Zuiden Communications; 2007.

  6. Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg (CBO), Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC). Richtlijn Melanoom van de huid. Alphen a/d Rijn: Van Zuiden Communications; 2005.

  7. Breuninger H, Bootz F, Hauschild A, Kortmann RD, Wolff K, Stockfleth E, et al. Short German guidelines: squamous cell carcinoma. J Dtsch Dermatol Ges. 2008;6 Suppl 1:S5-8.

  8. Van Bockel LW, Van den Broecke DG, Spliet W, Canninga-van Dijk MR, Kon M. Vijf patiënten met een gemetastaseerd basaalcelcarcinoom. Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:2231-6.

  9. Brantsch KD, Meisner C, Schonfisch B, Trilling B, Wehner-Caroli J, Rocken M, et al. Analysis of risk factors determining prognosis of cutaneous squamous-cell carcinoma: a prospective study. Lancet Oncol. 2008;9:713-20.

  10. De Vries E, Nijsten TE, Visser O, Bastiaannet E, van Hattem S, Janssen-Heijnen ML, et al. Superior survival of females among 10,538 Dutch melanoma patients is independent of Breslow thickness, histologic type and tumor site. Ann Oncol. 2008;19:583-9.

  11. De Vries E, Coebergh J. Melanoma incidence has risen in Europe. Br Med J 2005;331:698.

  12. Armstrong BK, Kricker A. The epidemiology of UV induced skin cancer. J Photochem Photobiol B. 2001;63:8-18.

  13. Dobbinson S, Wakefield M, Hill D, Girgis A, Aitken JF, Beckmann K, et al. Prevalence and determinants of Australian adolescents’ and adults’ weekend sun protection and sunburn, summer 2003-2004. J Am Acad Dermatol. 2008;59:602-14.

  14. Livingston PM, White V, Hayman J, Dobbinson S. Australian adolescents’ sun protection behavior: who are we kidding? Prev Med. 2007;44:508-12.

Auteursinformatie

Erasmus Medisch Centrum, afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam.

Erasmus Medisch Centrum, afd. Dermatologie, Rotterdam.

Dr. T. Nijsten, dermatoloog (tevens Amphia Ziekenhuis, Breda)

Integraal Kankercentrum Zuid, afd. Onderzoek, Eindhoven.

Dr. M.W.J. Louwman, kankerepidemioloog.

Contact prof.dr. J.W.W Coebergh (j.coebergh@erasmusmc.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 6 juli 2009

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

De incidentie van huidkanker is hoog en neemt snel verder toe. Het is nuttig daar in het Tijdschrift aandacht aan te besteden mede daar de betrokken aandoeningen voor een aanzienlijk deel vermijdbaar zijn. Het recente artikel van De Vries en collegae verschaft nuttige informatie in dezen. Het betrokken artikel bevat echter ook enige onjuistheden waar wij de aandacht op willen vestigen. Figuur 2 wekt de indruk dat de incidentie van melanoom veel hoger is dan die van basaalcelcarcinoom. Dit is niet juist en de tekst geeft dit ook correct weer. Wij vermoeden dat de curven van beide aandoeningen verwisseld zijn. Tabel 2 geeft aan dat de excisiemarges bij een melanoom variëren van 5 tot 20 mm. Voor een melanoma in situ wordt wel een marge van 5 mm aanbevolen maar voor melanoom is de minimale marge 1 cm.1 De auteurs adviseren voor melanomen met een breslowdikte van meer dan 1 mm excisie te verrichten met een marge van 2 cm en beroepen zich op de nationale richtlijn.1 Deze richtlijn beveelt echter een dergelijke marge voor melanomen met een breslowdikte van minimaal 2 mm aan. Gebaseerd op dezelfde nationale richtlijn geven de auteurs aan dat sentinel-nodebiopsie geen standaardprocedure is en meestal deel uit maakt van een klinische studie. Inmiddels geeft een interim-analyse van een gerandomiseerd onderzoek aan dat de vijfjaarsoverleving beter is wanneer behandeling plaats vindt op grond van een aangedane sentinelnode dan wanneer gewacht wordt tot de klier palpabel is geworden.2 Op grond van dit gegeven voeren melanomologen de procedure tegenwoordig routinematig uit.3 Ook in het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis en in het Rijnland Ziekenhuis is dit gebruikelijk. De zinsnede ‘bij lokale of systemische melanoomprogressie kan resectie de morbiditeit verlichten’ suggereert dat gedeeltelijke verwijdering van een metastase de mate van invaliditeit doet afnemen. Een dergelijke ingreep is ongebruikelijk en wij menen dat het informatiever is te schrijven dat chirurgische behandeling van lokale recidivering en regionale metastasering bij ongeveer een derde van de patiënten genezing bewerkstelligt. Bij geselecteerde patiënten met metastasering op afstand is die kans net zo groot. Tot slot wordt de rol van radiotherapie niet genoemd maar deze is zeker relevant.

O.E.Nieweg, J.A. van der Hage, M.W.J.M. Wouters, chirurgen Het Nederlands Kanker Instituut en H.M Kroon, AIOS chirurgie Rijnland Ziekenhuis

LITERATUUR

1 Nederlandse Melanoomwerkgroep. Richtlijn melanoom van de huid. Alphen aan den Rijn: Van Zuiden Communications B.V.; 2005.
2 Morton DL, Thompson JF, Essner R, Hoekstra HJ, Mozzillo N, Nieweg OE, et al. Immediate versus delayed lymphadectomy in the management of primary melanoma. N Engl J Med. 2006;355:1307-17.
3 Balch CM, Morton DL, Gershenwald JE, McMasters KM, Nieweg OE, Powell B, et al. Sentinel node biopsy and standard of care for melanoma. J Am Acad Dermatol. 2009;60:872-5.

E de Vries
de Vries

Helaas zijn er in de tekst van dit manuscript twee fouten geslopen die ook in de gepubliceerde versie zijn verschenen, namelijk omtrent de richtlijn voor marges bij melanomen en in figuur 2.

Ten eerste staat op pagina 3 van de gedrukte versie van het manuscript in de rechterkolom onder het kopje ‘Melanoom’ een fout wat betreft de marges. Die is er doorgeglipt bij ons en kennelijk ook bij de reviewers.
Het is echter wel belangrijk dit te corrigeren: de excisiemarge bij een melanoom van 1 mm breslowdikte is 1 cm en niet 2 cm zoals de tekst van het artikel nu vermeldt.

De tekst tussen haakjes in regel 3-4 zou dus veranderd moeten worden in: (in situ: 5 mm; < 2,0 mm breslowdikte: 1 cm; > 2,0 mm breslowdikte: 2 cm).

Bovendien is er bij het redigeren voor publicatie iets mis gegaan bij figuur 2: in het bijschrift zijn de melanomen en basaalcelcarcinomen
verwisseld: de bovenste 2 lijnen betreffen het basaalcelcarcinoom, de onderste 2 lijnen het melanoom.

 

Bekijk hier de gecorrigeerde figuur 2.

Esther de Vries, ook namens Tamar Nijsten en Jan Willem Coebergh

Nieweg et al. corrigeren in hun reactie op ons eerdere schrijven een tweetal overduidelijke fouten, die al gecorrigeerd zijn via de correspondentie bij deze publicatie. De bewering die van Nieweg et al daarna maken ten aanzien van de schildwachtklier (SWK) procedure is echter onjuist. De derde interimresultaten van de enige prospectieve gerandomiseerde studie naar de schildwachtklier procedure bij het melanoom (de Multicenter Selective Lymphadenectomy Trail-1; MSLT-1) toonde vanaf het punt van randomisatie geen overlevingswinst voor het ondergaan van de SWK procedure versus observatie van de regionale lymfklieren.1 Nieweg et al. dragen een post-randomisatie subgroep analyse aan, welke statistisch niet valide is. Deze subgroep analyse is in de literatuur hevig bekritiseerd, onder meer omdat het niet de patiënten onderzoekt, die een fout-negatieve negatieve SWK hadden. Tevens is deze analyse gebaseerd op de hypothese dat alle SWK metastase de potentie hebben om uit te groeien tot volwaardige, palpabele regionale lymfklier metastasen. Dit lijkt echter niet het geval, omdat het aantal palpabele kliermetastasen ver onder het aantal positieve SWK ligt (15.6% versus 19.2% na 5 jaar).1-3 Sommige auteurs hebben gesuggereerd dat dit fenomeen van “prognostisch fout positief” betreft. Dat wil zeggen, minimale SWK metastasen, die nooit de potentie zouden hebben gehad uit te groeien tot palpabele regionale lymfklier metastasen, en die de prognose dus niet negatief zouden beïnvloeden.2,3
Samenvattend, is de SWK procedure voor het melanoom geen therapeutische ingreep, het betreft slechts een stagerende procedure. Het is geen “standard of care”, hoewel het wel tot de mogelijkheden behoort dit aan patiënten aan te bieden, met name om de prognose beter in te kunnen schatten.

Esther de Vries, Erasmus MC, Maatschappelijke Gezondheidszorg

Literatuur

  1. Morton DL, Thompson JF, Cochran AJ, et al: Sentinel-node biopsy or nodal observation in melanoma. N Engl J Med 355:1307-17, 2006
  2. Thomas JM: Prognostic false-positivity of the sentinel node in melanoma. Nat Clin Pract Oncol 5:18-23, 2008
  3. van Akkooi AC, de Wilt JH, Voit C, et al: Sentinel lymph-node false positivity in melanoma. Nat Clin Pract Oncol 5:E2, 2008

Gaarne danken wij collega De Vries voor haar reactie op onze ingezonden brief. Collega De Vries betwist de juistheid van onze reactie dat een interim-analyse van een gerandomiseerd onderzoek aangeeft dat de vijfjaarsoverleving beter is wanneer behandeling plaats vindt op grond van een aangedane sentinelnode dan wanneer gewacht wordt tot de klier palpabel is geworden. Onze reactie is echter wel degelijk juist, want de kans op genezing bedraagt in het eerste geval 72,3% en in de periode dat een occulte lymfekliermetastase uitgroeit tot een palpabele kliermetastase daalt die kans tot 52,4% (p=0,004).1 De kritiek die De Vries op het betrokken onderzoek heeft is niet nieuw en is meerdere malen weerlegd. Ik verwijs graag naar de gedetailleerde publicaties in dezen.2-4 Artsen zijn vertrouwd met gerandomiseerde onderzoeken naar therapeutische ingrepen en het gebeurt niet vaak dat degenen die een nieuwe diagnostische test ontwikkelen het effect ervan op de genezingskans in een gerandomiseerd onderzoek nagaan. Het doel van de betrokken diagnostische test is niet de overleving direct te verbeteren maar het doel is de patiënten met lymfekliermetastasen vroegtijdig op te sporen zodat vervolgens een behandeling kan worden ingesteld om de kans op genezing te vergroten. Welnu, dat is wat de sentinel-nodebiopsie doet en dat is het resultaat. Zulks lag natuurlijk ook voor de hand. Als er tijd verloren gaat, als de hoeveelheid tumor toeneemt en de ziekte in een ongunstiger stadium komt is de kans op genezing nu eenmaal kleiner.5 Momenteel onderzoeken wij met vertegenwoordigers van 47 andere melanoomcentra elders in de wereld het nut van de aanvullende klierdissectie wanneer de sentinelnode tumor bevat in de Multicenter Selective Lymphadenectomy Trial II. Moeten we de sentinel-nodeprocedure nu routinematig uitvoeren? Daartoe dienen we ons af te vragen of de aldus verkregen verbeterde kans op overleving bij de 20% van de patiënten met occulte metastasering opweegt tegen de nutteloze procedure bij de 80% mensen zonder metastasen. Patiënten aan wie wij deze vraag voorleggen vinden dat wel. Ook de American Joint Committee on Cancer heeft de vraag positief beantwoord en sentinel-nodebiopsie is dan ook onderdeel van de stadiëringsclassificatie die op 1 januari jongstleden van kracht is geworden.5

 

O.E.Nieweg, J.A. van der Hage, M.W.J.M. Wouters, chirurgen Het Nederlands Kanker Instituut en H.M Kroon, AIOS chirurgie Rijnland Ziekenhuis
 

Literatuur

  1. Morton DL, Thompson JF, Essner R, Hoekstra HJ, Mozzillo N, Nieweg OE, et al. Immediate versus delayed lymphadectomy in the management of primary melanoma. N Engl J Med. 2006;355:1307-17.

  2. Morton DL, Cochran AJ, Thompson JF. Sentinel-node biopsy or nodal observation in melanoma. N Engl J Med 2007;356:419-20.

  3. Morton DL, Cochran AJ, Thompson JF. The rationale for sentinel-node biopsy in primary melanoma. Nat Clin Pract Oncol 2008;5:510-1.

  4. Balch CM, Morton DL, Gershenwald JE, McMasters KM, Nieweg OE, Powell B, et al.: Sentinel node biopsy and standard of care for melanoma. J Am Acad Dermatol 2009;60:872-5.

  5. Balch CM, Gershenwald JE, Seng-jaw Soong, Thompson JF, Atkins MB, Byrd DR, et al. Final version of 2009 AJCC melanoma staging and classification. J Clin Oncol 2009; 27:6199-206.