artikel
Eén van de meest onverwachte gevolgen van de geschriften die wij de Bijbel noemen, is het bestaan van het Vaticaan. Wie had ooit kunnen voorspellen dat uit het levensverhaal van Jezus van Nazareth een organisatie zou voortspruiten, die er eeuwenlang in zou slagen om zichzelf vanuit een unieke behuizing tegen alle feitelijkheid in te blijven presenteren als de club die het alleenrecht heeft op de verkondiging van naastenliefde en hoe die te bedrijven?
Geneeskunde is ook zo’n bouwsel. Ons fundament is een niet zo makkelijk te doorgronden amalgaam van biochemie, doodsangst, medelijden, machtsstreven, cynisme, godsdienst, bijgeloof, geldhonger en hoop. Het mag ondoorgrondelijk zijn, maar in de gedachten van de beroepsgroep en vooral in de hoofden van hun klanten is het uitgegroeid tot een prachtige constructie die het vak een bijzonder aanzien geeft. Artsen worden in dit heerlijke licht bezien als uniek in tweeërlei opzicht: zij kunnen ongewenste anatomische veranderingen in ons lichaam tegenhouden en doen dat bovendien in een geest van plechtige bescheidenheid.
Het favoriete citaat binnen deze, grotendeels imaginaire, context is natuurlijk Ambroise Paré’s (1510-1590) dictum over de aard van het vak: ‘La médecine c’est guerir parfois, soulager souvent, consoler toujours’ (‘Geneeskunde is soms genezen, dikwijls verlichten, altijd troosten’). Iedere medische student ziet dit citaat vele malen langskomen tijdens zijn studie en artsen, die zichzelf ook wel eens willen troosten, plaatsen het zonder pardon boven een artikel of beschouwing waarin nergens enige vorm van troost te bekennen valt.
Persoonlijke geraaktheid
Dat dokters bij al dat genezen, verlichten en troosten zeer hoog te paard zitten, blijkt als er een klacht tegen hen wordt ingediend bij het tuchtcollege. Ik sprak laatst een jonge specialist die dat was overkomen. De klacht was nogal mallotig, maar omdat de patiënt overleden was, kon het tuchtcollege het niet laten passeren. De specialist was hierover tegelijkertijd zo woedend en verdrietig dat hij in snikken uitbarstte en besloot om het vak te verlaten. Woedend, omdat hij volkomen verrast werd door deze uit de diepte omhoog zoevende baksteen. Hij meende immers zich in die ijle hoogte van menselijk handelen te bevinden, waar men alleen nog goedheid ademt. Verdrietig omdat zijn voorbeeldige toewijding werd besmeurd door de vulgaire suggestie dat hij een ziek mens niet had bijgestaan, maar om zeep geholpen.
Opbieden tegen de dood
Het wordt tijd voor een heel andere Fransman, de La Rochefoucauld (1613-1680): ‘L’orgueil ne veut pas devoir, et l’amour-propre ne veut pas payer’ (‘Hoogmoed wil niets schuldig zijn, eigenliefde wil niet betalen’). Naast de hoogmoed die zich uit in persoonlijke geraaktheid, bestaat er nog een andere variant. Deze tref je in de wijze waarop de medicus onze eindigheid op de horens denkt te kunnen nemen.
De strijd van William Osler
Om te zien hoe lang dit al fout gaat, bezoeken we nu eens niet een intensive-care-afdeling in 2010 maar het sterfbed van William Osler, de grootste clinicus van de 19e eeuw.1 We gaan naar Cambridge, Engeland, najaar 1919. Osler is 70 jaar oud en koerst geleidelijk zijn laatste ziekte binnen. Op 13 oktober heeft hij koorts en last van hardnekkige hoestaanvallen. De toegesnelde collega’s Gibson, Collier en Malloch proberen van alles, maar de nuchtere zieke zegt: ‘Shunt the whole pharmacopoeia, except opium. What a comfort it has been!’ (‘Laat de hele farmacopee maar zitten, behalve de opium. Wat een verademing was dat!’).
In de nu volgende 11 weken verslechtert het beeld geleidelijk. Het blijkt om een pneumonie te gaan, met pleuritis, veroorzaakt door Haemophilus influenzae. Er komen vele beroemde collega’s langs, die 3 keer een pleurapunctie verrichten waarbij telkens een aanzienlijke hoeveelheid geel troebel vocht uit de pleuraholte vrij komt. Halverwege deze manoeuvres probeert Malloch Osler gerust te stellen, maar die glimlacht slechts: ‘Archie, you lunatic: I’ve been watching this case for two months and I’m sorry I shall not see the post-mortem.’ (‘Archie, je bent niet goed wijs: ik heb dit geval nu twee maanden gevolgd en jammer genoeg zal ik de obductie niet meer meemaken.’).
Eén en ander culmineert op 22 december in een operatie, uitgevoerd in Osler’s slaapkamer, waarbij Gordon Watson 10 cm van Osler’s negende rib verwijdert, de pleuraholte opent en ongeveer 1 l stinkend hemorragisch vocht aftapt. Hij laat een drain achter die er de volgende dag uitglipt, maar het gat blijft open en de pus lekt toch wel naar buiten. Op 29 december begint Osler ook te bloeden uit de wond en raakt in shock. De onmiddellijk toegediende injectie van strychnine, de extra zuurstof en de rectaal toegediende vloeistoffen mogen niet meer baten. Hij geeft de geest. Of: eindelijk was hij van zijn plaaggeesten af.
Arrogante nieuwsgierigheid
Al met al een onprettig tafereel, temeer daar Osler een even scherpe, humorvolle als zachtmoedige man was, die echter wel meeging in dit zinloze opbieden tegen de dood. Ik geloof dan ook niet dat het helemaal terecht is als ik Osler’s collega’s als zijn plaaggeesten beschrijf, want ondanks zijn evidente waardering voor de opium gaat hij toch mee in de tergend zinloze exploratie van de anatomische veranderingen in zijn borstkas.
We stuiten hier op een in het oog springende vorm van arrogantie jegens de dood, die zich niet alleen uitte in chirurgische ingrepen op de rand van het graf, maar die, op aandringen van de overledene, zelfs werd voortgezet na de dood. Osler was werkelijk nieuwsgierig naar de obductie, en hoewel hij er zelf niet bij kon zijn, gunde hij zijn collega’s deze vreugde wel en drong hij er dus op aan. Hij werd de volgende dag door collega Gibson op een tafel in zijn eigen woning uiteengehaald, zijn schedel werd zelfs open gezaagd om de hersenen te verwijderen, want die moesten naar Amerika.
Hoogmoed is medische kennis eigen
Ik meen hierin niet alleen moedige wetenschappelijke nuchterheid te zien. Ik denk dat hier tevens sprake is van hoogmoed, die voortkomt uit een hardnekkig misverstand dat veel medische kennis eigen is. Ik doel op het idee dat de mededeling ‘Het was dus toch een pulmonaal abces met pleura-empyeem’ een antwoord zou zijn op onze uiteindelijke vragen over de dood.
Hoe makkelijk wij ons deze hoogmoed laten aanleunen, blijkt wel uit het feit dat zelfs William Osler, een mens die, als ik het zo zeggen mag, een zeldzaam zuivere ziel had, ervoor bezweek.
Reacties