Samenvatting
767 patiënten met eenzijdige heupfractuur die tussen juni 1978 en juni 1988 werden geopereerd in Universitaire Ziekenhuizen te Leuven, werden bestudeerd. Om het uiteindelijke resultaat van de operatie te kunnen uitdrukken in de mate van functioneren vóór de fractuur werden de patiënten ingedeeld in 4 groepen. Groep I omvatte ambulante bejaarden met ten hoogste een lichte beperking van hun functionele capaciteit. Patiënten in de groepen II en III konden minder goed lopen of voor zichzelf zorgen. Patiënten in groep IV waren bedlegerig of afhankelijk van een rolstoel.
Alle patiënten werden geopereerd, waarbij het gebruikte implantaat afhing van het type fractuur en het functioneren van de bejaarde vóór de heupbreuk. Fysiotherapie werd onmiddellijk na operatie gestart.
De resultaten van deze studie geven aan dat er een direct verband bestaat tussen het uiteindelijke resultaat en het functioneren vóór de heupbreuk. Er bleek ook een statistisch significant verband te bestaan tussen de mate van functioneren voor het ongeval en het naar huis terugkeren: bij goede voorafgaande toestand was de kans het grootst. Actieve fysiotherapie bleek van groot belang: de overlevingskans van de patiënten die tijdens hun verblijf op de afdeling weer leerden lopen, bedroeg 95; 74 van hen keerde naar huis terug. Het functionele eindresultaat was ook afhankelijk van het fractuurtype, het huiswaarts keren van het nog samenwonen met verwanten.
Reacties