Samenvatting
Om na te gaan of er een verband is tussen de uit leverabcessen geïsoleerde bacteriën en predisponerende factoren bij het optreden van leverabcessen, werden in een retrospectief onderzoek in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam de klinische en bacteriologische gegevens van 21 patiënten met 27 episoden van bacteriële leverabcessen verzameld.
Aandoeningen van pancreas en galwegen waren in 15 (55) van 27 episoden met leverabcessen aanwezig; 7 van deze 15 abcessen bleken bij kweek meerdere organismen te bevatten. Enterobacteriaceae werden uit 13 van de 15 abcessen geïsoleerd. Anaërobe bacteriën waren alleen aanwezig als eerder operaties aan pancreas of galwegen waren verricht. Bij 7 (26) van de 27 leverabcessen waren extrahepatische abdominale afwijkingen aanwezig. Uit 5 van deze 7 abcessen werden anaërobe bacteriën gekweekt, vooral Bacteroides spp. en Fusobacterium spp., en uit 6 van deze 7 abcessen Streptococcus milleri. Bij die 7 waren Enterobacteriaceae niet aanwezig. Andere predisponerende factoren bij het ontstaan van leverabcessen (15) waren niet van insuline afhankelijke diabetes mellitus (n = 2), paraproteïnemie (n = 1) en carcinoïdmetastase (n = 1). Voor gerichte therapie met antibiotica is punctie en bacteriologisch onderzoek van het abces noodzakelijk. Bloedkweken waren in 15 (65) van de 23 episoden positief; 40 van de positieve bloedkweken bevatte minder bacteriesoorten dan uit het abces gekweekt werden.
Er is een verband tussen de uit het leverabces geïsoleerde bacteriën en de oorzakelijke aandoening. Diagnostiek en antimicrobiële therapie moeten berusten op het bij diagnostische punctie verkregen materiaal.
Reacties