Inleiding
In het begin van de jaren tachtig verzochten de toenmalige ministers van Wetenschapsbeleid, Volksgezondheid en Onderwijs en Wetenschappen de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid (RAWB) een advies uit te brengen over de wijze waarop binnen het brede veld van het gezondheidsonderzoek in Nederland prioriteiten gesteld konden worden. In 1983 kwam dit RAWB-advies uit, in 3 delen: deel 1 betrof de omvang en de aard, deel 2 de prestaties van het Nederlandse gezondheidsonderzoek; deel 3 bevatte het eindadvies ‘Prioriteiten in het gezondheidsonderzoek’.1
Een van de belangrijkste conclusies van de RAWB was dat binnen het terrein van het Nederlandse gezondheidsonderzoek het aandeel van het klinisch-wetenschappelijk (patiëntgebonden) onderzoek relatief gering was. Van de 9 toponderzoeksgroepen en 30 ‘goede’ onderzoeksgroepen die de Raad onderscheidde, hield het merendeel zich bezig met onderzoek dat niet-klinisch, dat wil zeggen fundamenteel (basaal) van aard was. Op basis van de conclusie dat het patiëntgebonden onderzoek in…
Reacties