De epidemiologie onderzoekt de verdeling van ziekten in de bevolking en welke factoren die verdeling verklaren. Daaraan danken we veel kennis over de etiologie van ziekten. De laatste decennia werden de uitkomsten van observationele studies op het gebied van voeding echter niet bevestigd in RCT’s: B-vitamines, vitamine C en vitamine E hadden geen effect op hart- en vaatziekten, selenium had geen effect op prostaatkanker, β-caroteen veroorzaakte juist meer longkanker en allerlei gunstige effecten van vitamine D werden niet bevestigd.1 Hoe komt dat? Bestaat er een uitweg zonder dat we elke nieuwe relatie moeten toetsen in een RCT? Mendeliaanse randomisatie biedt mogelijk een oplossing. Ik illustreer dat aan de hand van alcoholgebruik.
40 jaar geleden werd gepubliceerd dat de sterfte aan ischemische hartziekten lager was naarmate in een land meer alcohol – met name wijn – werd gedronken.2 Ook binnen bevolkingen kregen matige drinkers minder hart- en vaatziekten dan geheelonthouders. Dat was welkom nieuws. Er werd ook een mechanisme geopperd: alcohol verhoogt de concentratie van het ‘goede’ HDL-cholesterol. Matige drinkers zijn echter gemiddeld ook slanker dan geheelonthouders, ze roken minder, bewegen meer en eten gezonder.3 Het beschermende effect van 1-2 glazen alcohol per dag is dus verstrengeld met andere factoren (‘confounders’) die beschermen tegen hart- en vaatziekten. Die factoren maken deel uit van de sociale tweedeling tussen laag- en hoogopgeleide mensen.
‘Confounding’
Theoretisch kunnen de effecten van confounders onafhankelijk van elkaar worden geschat met behulp van ‘statistical control’. Daarvoor moeten echter alle relevante verstorende factoren foutloos zijn gemeten. Dat lukt zelden. Bij rokers hangt bijvoorbeeld de exacte blootstelling aan carcinogenen…
Reacties