Zie ook het artikel op bl. 2080.
In 1986 werd bij de Gezondheidsraad een commissie belast met het opstellen van een advies over het onderwerp ‘invasieve diagnostiek en behandeling van het ongeboren kind’. De commissie, bestaande uit deskundigen op het gebied van de obstetrie, kindergeneeskunde, kinderchirurgie, neurochirurgie, teratologie, klinische genetica, gezondheidsethiek en -recht stelde na 9 vergaderingen in juni 1990 haar advies vast.1 Ter onderbouwing van haar rapport hoorde de commissie verschillende buitenlandse deskundigen en hield zij (eind 1987) een vertrouwelijke enquéte onder de verloskundige afdelingen van 37 academische en algemene ziekenhuizen in ons land.
Invasieve diagnostische en therapeutische ingrepen bij de ongeborene zijn omgeven met medische, ethische en juridische vraagtekens. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de indicatie van dergelijke ingrepen, waarbij meespelen: de afweging van risico's voor moeder en foetus, het onderscheid in hun individuele belangen en de prognose voor de kwaliteit van leven van…
Reacties