Samenvatting
Doel
Nagaan wat de grootte van de groeiachterstand is voor Nederlandse monozygote en dizygote tweelingen in de peutertijd in vergelijking met de Nederlandse referentiegroeidiagrammen voor de algemene populatie uit 1997 en het maken van referentiegroeidiagrammen voor tweelingen.
Opzet
Descriptief.
Methode
Met behulp van longitudinale data van ruim 4000 Nederlandse tweelingparen van 0 tot 2,5 jaar werd de groei van tweelingen onderzocht. Met de LMS-methode werden groeidiagrammen voor lengte, gewicht en queteletindex (‘body mass index’; BMI) voor tweelingen in de peutertijd gemaakt. Met deze methode werden de referentielijnen afgeleid van de scheefheidscurve (L), de mediaancurve (M) en de variatiecoëfficiëntcurve (S).
Resultaten
Het eerste halfjaar hadden de tweelingen gemiddeld een lengte en gewicht van rond het 10e percentiel ten opzichte van de Nederlandse referentiepopulatie. Een jaar later was dit verhoogd naar rond het 25e percentiel. Op een leeftijd van 1,5-2,5 jaar waren de tweelingen op het 35e percentiel. De BMI week minder af van de referentiepopulatie: het eerste halfjaar was er een achterstand van rond het 25e percentiel, waarna de meting verbeterde naar net onder de mediaan bij een leeftijd van rond de 2 jaar. Ongeveer de helft (50 voor lengte, 58 voor gewicht) van de grootte van de afwijking gedurende de eerste 1,5 jaar was toe te schrijven aan de zwangerschapsduur. Tussen 1,5 en 2,5 jaar was het verschil gereduceerd tot eenderde: 33 voor lengte en gewicht. Een aanzienlijk deel van het groeiverschil werd derhalve niet verklaard door een verschil in zwangerschapsduur.
Conclusie
Een correctie voor vroeggeboorte alleen is niet voldoende om de groei van tweelingen te vergelijken met de groei van kinderen uit de algemene populatie. Met de door de auteurs ontworpen referentiegroeidiagrammen is de ontwikkeling van tweelingen wél te volgen.
Reacties