Samenvatting
Doel
Peilen hoe frequent ouders van kinderen met syndroom van Down het vermoeden hebben dat hun kind voedselallergie heeft en welk handelen daarop volgt.
Opzet
Inventariserend, gecontroleerd, descriptief onderzoek.
Plaats
Regio Zuid-Holland. Methode. Een anonieme, schriftelijke enquête onder 110 ouders van kinderen met syndroom van Down en onder 223 controleouders.
Resultaten
Ouders van kinderen met syndroom van Down rapporteerden, vaker dan controleouders, klachten bij hun kind die zouden kunnen passen bij voedselallergie: meer luchtwegklachten (respectievelijk 62 en 53; pneumonie: 22 en 3), meer gastro-intestinale klachten (28 en 17; obstipatie diarree: 28 en 13), maar minder huidklachten (12 en 26). Van de ouders dacht 34 en 22 zelf aan allergie, en 13 (in beide groepen) aan voedsel als oorzakelijk allergeen. Bij respectievelijk 37 en 31 werd aanvullend medisch-technisch onderzoek verricht en bij 7 en 31 de diagnose ‘voedselallergie’ gesteld. Hierbij werd geen toepassing vermeld van een eliminatie-reïntroductiedieet. De tevredenheid over de consultatie van hulpverleners was geringer onder ouders van kinderen met syndroom van Down. Alle ouders uit beide groepen die aan voedselallergie dachten, begonnen met een eliminatiedieet, 66 vermeldde hierbij baat te hebben gehad.
Conclusie
In vergelijking met controleouders meldden ouders van kinderen met syndroom van Down vaker klachten die passen bij voedselallergie, hadden even vaak het vermoeden dat hun kind die allergie had, maar meldden dat dit minder vaak werd gediagnostiseerd. Beide groepen ouders vermeldden echter geen gebruik van de eliminatie-provocatietest bij de diagnosestelling.
Reacties