Toen in 1925 de Utrechtse hoogleraar in de inwendige geneeskunde Albert A.Hijmans van den Bergh (1869-1943; figuur 1) een omvangrijk boek deed verschijnen onder de titel Voordrachten over suikerziekte (figuur 2), beargumenteerde hij de noodzaak van een dergelijk werk met de woorden: ‘... dat ieder die patiënten behandelt, op de hoogte zij der moderne inzichten aangaande de suikerziekte... En eindelijk vooral, omdat, al kunnen wij de ziekte nog niet genezen ... voor den levensduur van den patiënt, alles afhangt van een doelmatige behandeling.’2 In deze bijdrage in de medisch-historische reeks over therapie zal ik ingaan op de door Hijmans van den Bergh genoemde ‘moderne inzichten’ en de daarbij behorende opvattingen over de therapie van diabetes mellitus, waarin vanaf 1923 insuline een centrale plaats kreeg.
Een casus
Met Hijmans van den Bergh kan ik u de volgende casus voorstellen:
‘Eenige maanden geleden werd een 16-jarige jongen in uitgesproken…
Reacties