Samenvatting
- Bij 70 tot 80 van de patiënten met veneuze trombo-embolie kan een trombofiliedefect worden aangetoond. De belangrijkste aandoeningen zijn: antistoffen tegen fosfolipiden of lupus anticoagulans, factor-V-Leiden-mutatie, protrombinemutatie, milde hyperhomocysteïnemie, en verhoogde factor-VIII-spiegels. Zeldzaam zijn antitrombine-, proteïne-C- en proteïne-S-deficiëntie.
- Of trombofilieonderzoek bij patiënten met idiopathische veneuze trombo-embolie zinvol is, hangt af van de eventuele voordelen voor de patiënt zelf, of voor diens familieleden.
- Thans is er onvoldoende grond om te stellen dat patiënten met een trombofiliedefect een nadrukkelijk hoger risico op recidief van veneuze trombo-embolie hebben dan trombosepatiënten zonder trombofiliedefect.
- De absolute risico's van veneuze trombo-embolie bij asymptomatische familieleden met een trombofilieafwijking zijn te laag om te leiden tot het propageren van algemene familiescreening.
- Derhalve is terughoudendheid met betrekking tot trombofiliescreening bij idiopathische veneuze trombo-embolie gerechtvaardigd.
Reacties