Samenvatting
Doel
Bepalen van de frequentie van episiotomie in de tweedelijnsverloskunde, alsmede onderzoeken van risicofactoren die van invloed zijn op de kans op episiotomie in de tweede lijn.
Plaats
Nederlandse ziekenhuizen en poliklinieken.
Opzet
Observationeel onderzoek.
Methoden
Er werden gegevens gebruikt van 65.313 vaginale bevallingen van levendgeboren eenlingen, geregistreerd in de tweedelijns Landelijke Verloskunde Registratie (LVR-2) van 1990. De invloed van kenmerken van moeder, kind, zwangerschap en bevalling op de kans op episiotomie werd eerst ongecorrigeerd berekend en vervolgens in een logistisch regressiemodel.
Resultaten
In 39 van alle tweedelijnsbevallingen werd episiotomie verricht. In de groep vaginale bevallingen van levendgeboren eenlingen was dit percentage 46. Naast bekende factoren (pariteit, instrumentgebruik, partusduur) beïnvloedde ook etniciteit de kans op episiotomie: bij mediterrane, creoolse en Hindoestaanse vrouwen werden minder episiotomieën verricht dan bij Nederlandse vrouwen (odds ratio (OR): 0,47; 95-betrouwbaarheidsinterval (95-BI): 0,44-0,51). Gynaecologen en assistent-geneeskundigen gynaecologie verrichtten, na correctie voor mogelijke verstorende factoren, meer episiotomieën dan verloskundigen (OR: 1,54; 95-BI: 1,46-1,63). In academische ziekenhuizen werden minder episiotomieën verricht dan in grote niet-academische ziekenhuizen (OR: 0,81; 95-BI: 0,76-0,87).
Conclusie
De beslissing tot episiotomie lijkt niet alleen af te hangen van factoren die de kans op perineale ruptuur of op foetale complicaties vergroten, ook het type zorgverlener en het type ziekenhuis lijken van invloed.
Reacties