Samenvatting
Doel
Bepalen van immuniteit tegen bof, mazelen en rodehond in de Nederlandse bevolking en onder bevindelijk gereformeerden, die veelal vaccinatie afwijzen.
Opzet
Transversaal onderzoek.
Methoden
Uit het bevolkingsregister van 40 gemeenten, die proportioneel naar populatiegrootte waren geselecteerd, werd in 1995/'96 een naar leeftijd gestratificeerde steekproef (0-79 jaar) van 380 personen getrokken. Op dezelfde wijze werden personen geselecteerd uit 8 gemeenten met een lage vaccinatiegraad om toegang te hebben tot bevindelijk gereformeerden. Deelnemers werd gevraagd bloed te geven en een vragenlijst in te vullen. Sera werden onderzocht met een ELISA op antistoffen tegen bof (landelijke steekproef: n = 8298; bevindelijk gereformeerden: n = 254), mazelen (n = 8303 en n = 254) en rodehond (n = 8295 en n = 254).
Resultaten
De prevalentie van antistoffen tegen bof, mazelen en rodehond (BMR) in de landelijke steekproef was respectievelijk 95,2, 95,7 en 95,6. De seroprevalentie in de gevaccineerde leeftijdsgroepen was iets lager dan in de ongevaccineerde leeftijdsgroepen. Een afname in prevalentie van antistoffen van 2,0-5,4 was zichtbaar tussen de tijdstippen dat de 1e en de 2e BMR-vaccinatie wordt aangeboden (14 maanden en 9 jaar). De totale seroprevalentie onder de bevindelijk gereformeerden was 2,6 tot 4,2 lager dan in de landelijke steekproef, wat toe te schrijven was aan de lage prevalentie onder de 1-4-jarigen van deze groep (36,2, 38,8 en 54,5).
Conclusie
De immuniteit in de algemene Nederlandse bevolking was ruim voldoende om bof- en rubella-epidemieën te voorkomen. Voor mazelen was de immuniteit hiervoor in de gevaccineerde leeftijdsgroepen theoretisch net te laag (< 95). Uit de recente epidemie onder bevindelijk gereformeerde kinderen bleek echter het tegendeel; er was nauwelijks verspreiding naar de algemene bevolking.
Reacties