Van alle reumatische aandoeningen heeft artrose de hoogste prevalentie. De aandoening komt vooral voor bij ouderen en naarmate de bevolking vergrijst, zal de prevalentie stijgen. Kenmerkend voor artrose zijn de afname van de dikte en de kwaliteit van het gewrichtskraakbeen, de toegenomen botactiviteit van zowel het subchondrale bot (sclerose) als het bot aan de gewrichtsuiteinden (osteofyten), en bij perioden ook ontsteking van het gewrichtskapsel. Deze processen kunnen leiden tot een verminderd functioneren van het gewricht, tot laxiteit van de gewrichtskapsels en tot zwakte van de periarticulaire spieren. Patiënten ervaren vooral pijn en stijfheid en soms is er een zodanige ontsteking van de synoviale membraan dat men een zwelling van het gewricht kan waarnemen. Het doel van de behandeling is het verminderen van pijn en stijfheid, het behouden van de ADL-zelfstandigheid en het tegengaan van progressieve gewrichtsdestructie.
behandelingsmogelijkheden
Vooralsnog zijn de behandelingsmogelijkheden voor artrose beperkt: bij afwezigheid van strategieën die het…
(Geen onderwerp)
Oegstgeest, mei 2006,
Glucosamine is veelvuldig in het nieuws. In reclamespots op radio en tv beveelt Liesbeth List het zonder terughoudendheid aan voor mensen en dieren met artrose. Uit een recentelijk gepubliceerd onderzoek blijkt echter dat er ernstig moet worden getwijfeld aan de werkzaamheid van glucosamine bij artrose.1 De voorstanders van de therapie – glucosamine is als geneesmiddel geregistreerd, maar wordt veelal als voedingssupplement voorgeschreven – voeren aan dat het negatieve resultaat van de genoemde studie is veroorzaakt doordat de onderzoekers het chloride van glucosamine onderzochten, dat minder werkzaam zou zijn dan het sulfaat.
Verschillen in biologische activiteit tussen verschillende zouten komen wel voor, maar deze zijn gradueel, niet zwart-wit. Met glucosamine is er dan ook iets anders aan de hand dan simpele verschillen tussen zouten. Lems en Bijlsma merken in hun artikel (2006:1105-7) op dat een studie van Hoffer et al.2 aantoont dat het sulfaat essentieel is voor het therapeutische effect van glucosamine. De auteurs besteden aan deze opmerkelijke bevinding van Hoffer et al. verder echter geen aandacht. Hoffer et al. laten in hun studie zien dat glucosamine zelf überhaupt geen effect heeft. Zij schrijven dat zelfs grote orale doses glucosaminesulfaat geen effect hebben op de serumconcentraties glucosamine. Het gaat om niets minder – of meer? – dan sulfaationen, die een rol spelen bij de in-vivosynthese van proteoglycanen in het kraakbeen. Men onderzocht ook natriumsulfaat, maar dit zout blijkt de serumspiegel van sulfaationen niet te verhogen. Hoffer et al. toonden eveneens aan dat een verlaging van de sulfaatspiegel ongunstig werkt en verklaren hiermee ook de zwakke werkzaamheid van paracetamol bij artrose: bij het metabolisme van paracetamol is sulfaat nodig en daardoor verlaagt de toediening van dit analgeticum de serumspiegel van sulfaat.
De conclusie is dat de beweringen over glucosamine niet kloppen. Als bij bepaalde patiënten een verlaagde sulfaatspiegel de oorzaak is van artrose, iets wat eenvoudig lijkt te kunnen worden vastgesteld, kan men maatregelen nemen om daar iets aan te doen. Geneesmiddelen lijken niet direct nodig te zijn en glucosamine zal niet werken, tenzij het als ‘drager’ van sulfaationen dient.
Het is mij onduidelijk waarom er blijvend over glucosamine als een therapeuticum wordt gesproken. Ook vind ik het onbegrijpelijk dat van een geregistreerd geneesmiddel de effecten op de bloedspiegel van het veronderstelde actieve bestanddeel niet bekend zijn.
Clegg DO, Reda DJ, Harris CL, Klein MA, O’Dell JR, Hooper MM, et al. Glucosamine, chondroitin sulfate, and the two in combination for painful knee osteoarthritis. N Engl J Med. 2006;354:795-808.
Hoffer LJ, Kaplan LN, Hamadeh MJ, Grigoriu AC, Baron M. Sulfate could mediate the therapeutic effect of glucosamine sulfate. Metabolism. 2001;50:767-70.
(Geen onderwerp)
Oegstgeest, mei 2006,
Wij zijn het met collega Timmerman eens dat glucosaminen veelvuldig in het nieuws komen. Vanwege de publiciteit, maar vooral ook omdat de therapeutische mogelijkheden voor artrose beperkt zijn, hebben wij ons commentaar geschreven. Het valt op dat er met glucosaminen een aantal onderzoekingen is gedaan, waaronder de uitgebreid besproken ‘Glucosamine/chondroitin arthritis intervention trial’ (GAIT), met een negatieve uitkomst,1 en een aantal onderzoekingen met een positieve uitkomst. Bij deze laatste onderzoekingen werd meestal glucosaminesulfaat gebruikt, terwijl in de GAIT glucosaminehydrochloride werd gebruikt. Bovendien is er een aantal onderzoekingen dat suggereert dat juist sulfaat van belang is voor de proteoglycaansynthese; ter illustratie hiervan refereerden wij aan het artikel van Hoffer et al.2 Ons commentaar betrof vooral de gegevens van een grote interventiestudie naar de effecten van glucosaminen bij patiënten met artrose. Zoals uit de titel blijkt, heeft men over deze effecten nog steeds twijfels, en is nader klinisch onderzoek naar deze effecten nog steeds gewenst, evenals basaal onderzoek naar de effecten van glucosaminen op het kraakbeen(metabolisme).
Clegg DO, Reda DJ, Harris CL, Klein MA, O’Dell JR, Hooper MM, et al. Glucosamine, chondroitin sulfate, and the two in combination for painful knee osteoarthritis. N Engl J Med. 2006;354:795-808.
Hoffer LJ, Kaplan LN, Hamadeh MJ, Grigoriu AC, Baron M. Sulfate could mediate the therapeutic effect of glucosamine sulfate. Metabolism. 2001;50:767-70.