Samenvatting
Bij een patiënt met een non-Hodgkinlymfoom (NHL) werd twee jaar na deze diagnose een acute niet-lymfatische leukemie (ANLL) vastgesteld. Literatuurgegevens vermelden een verhoogd relatief en cumulatief risico op een secundaire ANLL bij een NHL. Een causaal verband tussen de vorm van therapie voor de primaire maligniteit en het ontstaan van een secundaire ANLL lijkt aanwezig. Chromosoomafwijkingen worden bij ruim 80 van de patiënten met een secundaire ANLL gevonden.
De prognose van een secundaire ANLL is slecht. Bij patiënten die in remissie zijn van een maligne aandoening moet men bij aanhoudende pancytopenie altijd bedacht zijn op een secundaire leukemie.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, mei 1988,
In hun artikel vestigen Van Melick et al. terecht de aandacht op het verhoogde risico van secundaire leukemie na behandeling van een maligne lymfoom met radiotherapie en chemotherapie (1988;684-8). Wij hopen dan ook dat dit risico, meer dan voorheen, betrokken wordt bij het opstellen van een behandelingsplan voor een patiënt met een maligniteit in het algemeen en een maligne lymfoom in het bijzonder.
De auteurs noemen de prognose van een secundaire leukemie zonder meer slecht en infaust op korte termijn. Deze uitspraak is te ongenuanceerd en verdient enig commentaar. Onlangs analyseerden wij de behandelingsresultaten van 170 patiënten met een acute myeloïde leukemie (AML) jonger dan 65 jaar en verwezen naar het Academisch Ziekenhuis Nijmegen tussen januari 1979 en augustus 1986. Bij 8 patiënten bleek een AML te zijn ontstaan na voorafgaande chemo- en (of) radiotherapie wegens een andere maligniteit, hieronder 2 patiënten met non-Hodgkinlymfomen en 2 met de ziekte van Hodgkin. Zeven patiënten werden behandeld met intensieve chemotherapie, bestaande uit o.a. doxorubicine en cytarabine volgens de lopende protocollen van de Leukemia Cooperative Group van de European Organization for Research and Treatment of Cancer (AML-5 en AML-6 protocol). Van de 7 patiënten bereikten 4 een complete remissie, die respectievelijk 5, 12, 25 en meer dan 84 maanden duurde. De laatstgenoemde patiënt onderging in aansluiting aan de inductie van de remissie een allogene beenmergtransplantatie en is thans meer dan 7 jaar recidief-vrij gebleven.1 De achtste patiënt overleed binnen een week aan nierinsufficiëntie voordat de remissie-inductiekuur kon worden voltooid.
Van Melick et al. hebben gelijk als zij op grond van de literatuur de infauste prognose van secundaire AML vermelden. De meeste beschreven patiënten werden echter niet of slechts palliatief behandeld. Ook de door hen zelf besproken patiënt kreeg slechts een palliatieve behandeling. Indien een patiënt met secundaire AML wordt behandeld met intensieve polychemotherapie om remissie te verkrijgen, zoals gebruikelijk bij primaire of de novo AML, dan lijken de resultaten niet zo slecht te zijn. Preisler et al. bereikten een complete of partiële respons bij 10 van de 11 patiënten met een secundaire AML behandeld met hoge dosis cytarabine.2 De prognose van secundaire leukemie is vooral bij een jonge patiënt mogelijk niet zoveel minder dan die van primaire AML, indien althans gekozen wordt voor een intensieve behandeling, zoals gebruikelijk is bij primaire AML.
Witte T de, Blacklock HA, Prentice HG, Pauw B de, Haanen C. Allogeneic bone marrow transplantation in a patient with acute myeloid leukemia secondary to Hodgkin's disease. Cancer 1984; 53: 1507-8.
Preisler HD, Early AP, Raza A, et al. Therapy of secondary acute nonlymphocytic leukemia with cytarabine. N Engl J Med 1983; 308: 21-3.
(Geen onderwerp)
's-Gravenhage, juni 1988,
Wij danken collegae De Witte et al. voor de aandacht die zij aan ons artikel hebben willen schenken. Uiteraard zijn wij het met hen eens dat enkele (geselecteerde) patiënten in remissie komen na intensieve chemotherapie. Dat daarmee de vooruitzichten op langere termijn ook verbeteren, is echter niet zo duidelijk.
Het door De Witte aangehaalde artikel van Preisler et al. toont aan dat 5 van de 10 patiënten met complete of partiële respons binnen 4 maanden overleden. De observatieduur van de overlevenden varieerde van 3 tot 8 maanden. Voorlopig lijkt het ons verstandig niet al te optimistisch te zijn, zeker niet bij patiënten ouder dan 60 jaar.