Samenvatting
Doel
De resultaten beschrijven van dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocaties (DBPGVP’s) voor koemelk, kippenei, soja, pinda en hazelnoot in een algemeen ziekenhuis.
Opzet
Retrospectief statusonderzoek.
Methode
De voedselprovocatietests werden uitgevoerd in de periode januari 2006-juni 2011 bij kinderen van 0-18 jaar tijdens 2 dagopnames met 1 week ertussen. De tests werden dubbelblind uitgevoerd volgens een gestandaardiseerd protocol en gevalideerde recepten.
Resultaten
Er waren 234 voedselprovocaties uitgevoerd met koemelk (160), pinda (35), kippenei (21), hazelnoot (11) en soja (7). De DBPGVP was in twee derde van de gevallen negatief (koemelk: 57,5%; pinda: 40,0%; kippenei: 66,7%; hazelnoot: 90,9%; soja: 100%). Er waren geen patiëntkenmerken die statistisch significant samenhingen met een positieve DBPGVP, met uitzondering van anamnestische klachten uit 3 verschillende orgaangebieden (p = 0,007). Bij 2 kinderen (0,9%) trad een ernstige systemische allergische reactie op. Bij 29,3% van de provocaties met placebo traden verschijnselen op. Bij een vijfde van de kinderen met een negatieve test (30/137) ontstonden klachten na herintroductie; deze waren meestal (66,7%) passagère. Van de 85 tests die door de behandelend arts als ‘positief’ waren afgegeven, waren er 19 (22,4%) fout-positief, dat wil zeggen: niet positief volgens vooraf vastgestelde criteria; een fout-positieve uitslag trad vooral op bij vage en aspecifieke verschijnselen.
Conclusie
De DBPGVP kan veilig in een algemeen ziekenhuis worden uitgevoerd voor verschillende voedselallergenen. De uitslag is meestal negatief, behalve voor pinda. Het optreden van vage aspecifieke klachten tijdens de DBPGVP kan de interpretatie van de test bemoeilijken en resulteren in fout-positieve uitslagen.
Reacties