Samenvatting
Er is theoretische (feiten)kennis en er is kennis die te omschrijven is als ‘het synthetiserend vermogen dat voortvloeit uit ervaring’; klinische blik, patroonherkenning, intuïtie, kunst. Ervaren huisartsen maken bijvoorbeeld bij hun hypothesevorming veel gebruik van contextuele informatie en patiëntgebonden kenmerken zoals beroep, sociale verbanden, woonsituatie en tabak- en alcoholgebruik. Zij hebben door hun grotere ervaring met patiënten geleerd op een effectievere manier om te gaan met deze contextuele informatie dan basisartsen. Zij kunnen echter niet goed expliciet maken hoe zij dat doen. Er blijven denkstappen die zich weerbarstig onttrekken aan logische stapsgewijze reconstructie.
Hoe kan deze praktische kennis worden onderwezen? De meester-gezelsituatie is hiervoor geschikt: daarin kan de student niet alleen zelf oefenen, maar vooral ook veelvuldig een ervarene aan het werk zien en met hem van gedachten wisselen over het hoe en het waarom van diens medisch handelen. Een belangrijke rol speelt onzekerheid: twijfelen is geen teken van incompetentie, maar vormt de essentie van klinisch handelen.
Reacties