Samenvatting
Tot de behandelingsmogelijkheden bij cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN) vastgesteld in het colposcopisch gerichte biopt, behoren vernietiging van het afwijkende gebied door middel van cryocoagulatie of laserverdamping. Men kan de afwijking ook excideren door middel van het scalpel (exconisatie), laser of een diathermische metalen lus. De laatste methode werd in 1977 door Cartier ontwikkeld en kan onder lokale verdoving op polikliniek of behandelkamer worden uitgevoerd.
In dit huidige onderzoek werden 154 patiënten wegens CIN behandeld met een diathermische-lusexcisie. Bij vier van hen werd (micro)invasieve groei vermoed, zodat aansluitend een exconisatie werd verricht. Bij de overige 150 kon de effectiviteit van de ingreep aan de hand van portio-uitstrijken na drie en zes maanden worden beoordeeld. Na 1989 werden andere lusinstrumenten gebruikt van wisselende grootte. In de periode 1985-1988 bedroeg het succespercentage van de diathermische lusexcisie 65 (3655), in de periode 1989-1991 93 (8795). In de eerste periode hadden de grootte en de endocervicale lokalisatie van de overgangszone een significante invloed op het resultaat van de ingreep, maar deze waren in de tweede periode niet meer van belang.
De excisiemethoden hebben als voordeel boven de destructiemethoden dat pathologisch-anatomisch onderzoek op het preparaat kan worden uitgevoerd, zodat een eventueel colposcopisch niet herkend carcinoom alsnog aan het licht komt en adequaat behandeld kan worden.
Reacties