Samenvatting
- Voor het stellen van de diagnose ‘coeliakie’ bij kinderen en voor het instellen van een glutenvrij dieet moeten duidelijke histologische veranderingen in het dunnedarmbiopt zijn gevonden. Serologisch onderzoek (antilichamen tegen endomysium en gliadine) heeft slechts oriënterende waarde.
- Bij sterk klinisch vermoeden van coeliakie wordt een dunnedarmbiopsie verricht, ongeacht de uitslag van het serologisch onderzoek. Bij minder uitgesproken verdenking wordt serologisch onderzoek afgewacht; een afwijkende uitslag vereist histologisch onderzoek. Het aantal biopsieën dat moet worden verricht, is veranderd.
- Bij een kind jonger dan 2 jaar met bij coeliakie passende klachten en histologische afwijkingen staat coeliakie vast als de klachten verdwijnen tijdens glutenvrij dieet, het dunnedarmbiopt onder glutenvrij dieet sterk verbeterd is en glutenbelasting opnieuw tot histologische afwijkingen leidt.
- Bij een kind ouder dan 2 jaar met bij coeliakie passende klachten en serologische en histologische afwijkingen staat coeliakie vast als tijdens glutenvrij dieet de klachten verdwijnen en de serologische uitslagen sterk verbeteren.
- Bij familiescreening naar coeliakie, bij met coeliakie samenhangende ziekten en bij patiënten met het syndroom van Down staat de diagnose vast als aanvankelijk sprake was van serologische afwijkingen en duidelijke histologische veranderingen, terwijl tijdens glutenvrij dieet de eventuele klachten verdwijnen en zowel het serologische als het histologische beeld sterk verbetert.
Reacties