Samenvatting
Doel
Inventariseren van het handelen van Nederlandse kinderartsen bij de diagnostiek en de behandeling van bronchiolitis veroorzaakt door het respiratoir syncytieel virus (RSV).
Opzet
Transversale enquête.
Methoden
In 1998 werd aan alle 110 kinderartsengroepen in Nederland een enquêteformulier gestuurd met vragen over diagnostiek en therapie bij kinderen die werden opgenomen wegens (een vermoede) RSV-bronchiolitis.
Resultaten
Alle 110 kinderartsengroepen stuurden een ingevuld enquêteformulier terug. De frequentst verrichte diagnostische procedures waren de RSV-sneltest (99 van de respondenten verrichtte deze routinematig; 1 op indicatie), bepalingen van het leukocytenaantal, -differentiatie en C-reactiefproteïneconcentratie (76 als routine; 17 op indicatie), bloedgasanalyse (60; 35) en het maken van een thoraxröntgenfoto (49; 45). Altijd of op indicatie gaf 100 van de respondenten zuurstof en 96 sondevoeding. De frequentst voorgeschreven medicamenten waren bronchusverwijders per inhalatie, hetzij als proefbehandeling (59 routinematig; 15 op indicatie) of volgens een standaardschema (33 altijd; 17 op indicatie), systemische corticosteroïden (2; 29) of inhalatiecorticosteroïden (16; 24) en antibiotica (4 routinematig; 65 bij vermoeden van bacteriële superinfectie). Van de respondenten ontsloeg 83 de patiënten als zij geen zuurstof en/of sondevoeding meer nodig hadden; 9 wachtte volledig herstel af. Van de respondenten schreef 78 te inhaleren bronchusverwijders en/of corticosteroïden na ontslag voor.
Conclusie
Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen kinderartsen in Nederland wat betreft diagnostiek en behandeling van RSV-bronchiolitis. Er worden diverse diagnostische en therapeutische handelingen verricht die niet ‘evidence-based’ zijn. Dit wordt waarschijnlijk mede veroorzaakt door een gebrek aan een bewezen effectieve behandeling.
Reacties