artikel
Niemand zal betwisten dat covid-19 veel schade en leed heeft berokkend. De pandemie ontwrichtte onze samenleving, veroorzaakte ongekend veel ziekte en sterfte en menigeen kampt nog steeds met de langetermijngevolgen van het coronavirus.
De pandemie liet echter ook de veerkracht van onze maatschappij zien, vooral in de medische zorg en wetenschap. Sneller dan ooit tevoren werden effectieve vaccins ontwikkeld en krachten uit diverse disciplines en instituten gebundeld voor onderzoek naar werkzame behandelingen. Ook op kleinere schaal werden inventieve oplossingen gevonden om het hoofd te bieden aan problemen waar we nooit eerder tegen aan waren gelopen.
‘Huisartsen zouden baat hebben bij meer intercollegiaal overleg’
Een initiatief dat mede door covid-19 een grote impuls heeft gekregen, is het digitale overleg. Deze vorm van communicatie voorzag in de behoefte aan intercollegiale consultatie die ontstond door de sterk beperkte fysieke toegankelijkheid van de zorg. Waar telezorg voorheen beperkt was tot de dermatologie – vrij logisch bij zo’n ‘kijkvak’ – hebben nu vrijwel alle tweedelijnsdisciplines een digitale overlegfaciliteit. Met veel voordelen: laagdrempelig, doorgaans snel contact, adequate verslaglegging in het medisch dossier, de patiënt hoeft niet te reizen, en misschien uiteindelijk minder verwijzingen. Efficiënt voor arts, patiënt en zorgverzekeraar.
Loïs Reichel en haar collega’s inventariseerden systematisch de in Nederland beschikbare platforms voor intercollegiaal overleg (D7497). Daarnaast maakten ze de balans op van het onderzoek naar de effectiviteit van deze nieuwe vormen van overleg. Die lijkt vooralsnog wat pover: observationeel onderzoek laat weliswaar voorzichtig de voordelen zien voor patiënten, huisartsen en specialisten, maar die komen (nog) niet uit de gerandomiseerde onderzoeken. Mogelijk een kwestie van tijd, want de voordelen lijken toch evident.
Opvallend is dat vrijwel alle platforms voor patiëntgebonden overleg zijn gericht op de communicatie vanuit de eerste naar de tweede lijn. Binnen de eerste lijn is echter ook veel expertise aanwezig die naar mijn indruk te weinig wordt benut. Zo zijn er inmiddels veel kaderhuisartsen met verschillende aandachtsgebieden die weliswaar hun expertise inzetten voor inhoudelijke verdieping van ons vak, maar nog te weinig worden geconsulteerd door collega’s voor individuele patiëntenzorg. En ook collega-generalisten kunnen een andere, verfrissende kijk hebben op een moeilijke casus. De meeste huisartsen werken wel in groepsverband, maar in onze spreekkamers blijven we solisten.
Zoals in de tweede lijn patiëntbesprekingen en grote visites heel gangbaar zijn, zo zouden we ons in de huisartsenpraktijk meer moeten inzetten voor onderlinge bespreking van lastige casuïstiek. Dat komt de zorg ten goede en houdt ons scherp.
Reacties