Samenvatting
Doel
Vaststellen in hoeverre bij ‘niet-diagnostische’ longscans gemaakt wegens een klinisch vermoeden van longembolie de kans op longembolie nader bepaald kan worden.
Opzet
Retrospectief.
Methode
Alle 114 niet-diagnostische longperfusie-ventilatiescans die in 1997 in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam waren gemaakt van 114 achtereenvolgende patiënten (55 mannen en 59 vrouwen in de leeftijd van 27-85 jaar) werden blind en onafhankelijk herbeoordeeld door 3 beoordelaars (een ervaren nucleair-geneeskundige, een ervaren en een onervaren assistent-geneeskundige), waarbij zij met gebruikmaking van een longsegmentenkaart de kans op longembolie schatten als < 25, 25-50, 50-75 en > 75. Dit deden zij eerst zonder en vervolgens met de thoraxröntgenfoto. De uitslagen werden gegroepeerd naar normale of afwijkende uitslag van het pulmonalisangiogram. De overeenstemming tussen waarnemers werd berekend door middel van kappastatistiek.
Resultaten
Van 58 patiënten kon een longscan worden vergeleken met een röntgenthoraxfoto en een pulmonalisangiogram. Bij 43 patiënten met een normaal angiogram gaven de beoordelaars gemiddeld bij 50 van de scans een geschatte kans op een longembolie aan van < 25, bij 27 een kans van 25-50, bij 9 een kans van 50-75 en bij 5 een kans van > 75. Bij 15 patiënten met een afwijkend pulmonalisangiogram was dit respectievelijk 22, 38, 20 en 12. De kappa tussen de waarnemers voor de beoordeling zonder thoraxfoto was ≤ 0,16 en voor die met de thoraxfoto ≤ 0,41.
Conclusies
Het was niet mogelijk aan niet-diagnostische longscans een betrouwbare gradering van de kans op longembolie toe te kennen, ongeacht of de patiënt wel of geen longembolie had. De variabiliteit in overeenstemming tussen waarnemers was kleiner indien de longscan werd beoordeeld in aanwezigheid van de thoraxfoto, doch ook dan was deze onacceptabel groot.
Reacties