artikel
De vaccinatiecampagne loopt op volle kracht en alle volwassenen in Nederland hebben inmiddels een vaccin aangeboden gekregen. De snelle daling van het aantal ziekenhuisopnames en coronadoden, met name onder ouderen die reeds volledig zijn ingeënt, laat zien dat de beschikbare vaccins heel effectief zijn. Dit ondanks het feit dat de alfa-variant (B.1.1.7) inmiddels al lang domineert over het virus waarvoor de vaccins waren ontwikkeld. Een hele opluchting! Maar hoe staat het met de overige varianten? Stel dat de vaccins daartegen niet zo effectief zijn, wat valt er dan te doen?
Het goede nieuws is dat de huidige vaccins ook werkzaam lijken te zijn tegen de bèta-, gamma- en deltavarianten (respectievelijk B.1.351, P.1 en B.1.617.2), en daarmee effectief ernstige ziekte voorkomen. De werkzaamheid tegen symptomatische ziekte is wel vaak iets lager dan die tegen het oorspronkelijke virus en de alfavariant. Dit blijkt uit observationele studies uit verschillende landen waar verschillende varianten aanwezig waren (een up-to-date overzicht is te vinden op de site van the Pharmaceutical Journal). De laagste vaccineffectiviteit wordt gezien tegen de bètavariant; het AstraZeneca vaccin is volgens een – helaas erg kleinschalige – studie uit Zuid-Afrika zelf helemaal niet effectief tegen deze variant. Daarentegen lijkt de bescherming tegen de deltavariant heel redelijk: 80% (Pfizer) en 60% (AstraZeneca) tegen symptomatische ziekte en > 90% tegen ernstige ziekte (beide vaccins). Voor deze mate van bescherming zijn wel twee prikken nodig, na een enkele immunisatie is de bescherming maar rond de 30%.
De goede werkzaamheid, vooral tegen ernstige ziekte (85-95%), is vermoedelijk te wijten aan het feit dat vaccin-geïnduceerde antilichamen de nieuwe virusvarianten nog wel kunnen neutraliseren, al zijn daarvoor hogere antilichaamtiters nodig. De bescherming tegen varianten kan echter vrij snel verminderen als de antilichamen met de tijd afnemen. Voor voldoende bescherming tegen varianten op langere duur zijn er in principe 2 mogelijkheden: (a) een vervolginjectie met 1 van de bestaande vaccins om de antilichaamtiter weer op te krikken of (b) een vervolginjectie met een aangepast vaccin om antilichaamresponsen tegen de nieuwe variant op te wekken. Klinische studies voor beide opties zijn reeds gaande.
Het aanpassen van het vaccin aan nieuwe varianten is voor mRNA-vaccins en adenovirusvaccins vrij makkelijk. Een stukje DNA coderend voor het nieuwe spike-eiwit wordt gesynthetiseerd en vervolgens in het plasmide gezet waarvan mRNA-vaccins worden afgeschreven, of in de adenovirusvectoren geplaatst. Dat proces hoeft niet veel langer dan een dag te duren. Zolang de vaccins worden geproduceerd met de eerder gebruikte technologieën, kan men voor registratie door de EMA volstaan met kleinere immunogeniciteitsstudies, bij voorkeur in een eerder niet geïnfecteerde of gevaccineerde studiepopulatie.1
Vooralsnog zullen de vaccins – al dan niet aangepast – ons hier in Nederland dus redelijk beschermen tegen ernstige ziekte. Maar het ontstaan van immer nieuwe varianten maakt duidelijk hoe belangrijk het is dat het virus niet alleen in Nederland, maar ook elders effectief bestreden wordt. We hebben er dus alle baat bij dat ook armere landen over voldoende vaccins beschikken. En we moeten waakzaam blijven en import van varianten zoveel mogelijk beperken, onder andere door grootschalig testen van mensen die terugkeren van vakantie.
Het NTvG bedankt prof.dr. Marc Bonten, dr. Mark de Boer en prof.dr. Anke Huckriede graag voor hun updates in het covid-19 dossier.
Gezien de stand van de pandemie stoppen de updates over diagnostiek. Updates over behandeling en vaccinatie zullen verschijnen zolang zij relevant zijn, maar minder frequent.
Reacties