In 1892 werd door Metchnikoff met de term ‘grote eters’ een eerste beschrijving van macrofagen gegeven. Aanvankelijk werden deze gerekend tot het reticulo-endotheliale systeem vanwege hun nauwe relatie met fibroblasten en endotheelcellen in verscheidene organen. Tegenwoordig worden ze gerekend tot het mononucleaire fagocytensysteem (MPS) en is men het erover eens dat ze uit monocytaire ‘precursors’ afkomstig uit het beenmerg stammen.1 Tot dit systeem behoren de monoblast en de promonocyt in het beenmerg, de monocyt in het bloed en de macrofaag in de weefsels. Het grootste deel van de normaal voorkomende lichaamsmacrofagen bevindt zich in de lever (80), de Kupffer-cellen (KC).2 Verder komen ze voor in longen (alveolaire macrofaag), milt, lymfklieren (‘interdigiterende’ cel), beenmerg, pleura, peritoneum, been (osteoclasten), zenuwweefsel (microglia), huid (cel van Langerhans), synovia et cetera. Tevens komen accumulaties van macrofagen voor in kleine lymfoïde orgaantjes in het omentum, de ‘milky spots’.3
Het MPS vertoont een heterogeen…
Reacties