Samenvatting
Er werd een Tijdschriftconferentie gewijd aan de in recente publicaties gerezen twijfels over het nut van kankerscreening, in het bijzonder borstkankerscreening. Daarbij is de discussie voornamelijk gericht op de vraag welke eindmaat men dient te hanteren bij de evaluatie van kankerscreening: ziektespecifieke sterfte of totale sterfte. In een onlangs uitgebracht advies stelde de Gezondheidsraad dat het op dit moment zinvol lijkt om de huidige vorm van borstkankerscreening in Nederland te continueren. Tijdens de conferentie werd echter benadrukt dat kankerscreening gezien moet worden als een uiterst complex systeem, dat ook als zodanig geanalyseerd dient te worden en waarvan het effect nooit aan één maatstaf – zoals kankerspecifieke sterfte – kan worden afgelezen. Men was van mening dat het bij de invoering van nieuwe vormen van kankerscreening (bijvoorbeeld voor prostaat- of coloncarcinoom) aan te raden is om eerst kleinschalig ervaring op te doen bij personen met een verhoogd risico. In dit opzicht is een belangrijke rol weggelegd voor de overheid, die tevens paal en perk zal moeten stellen aan de te verwachten aanbiedingen van diverse vormen van secundair-preventieve diagnostiek, waaronder kankerscreening, vanuit de vrije markt. Een belangrijk aspect van kankerscreening is verder dat het publiek goed en evenwichtig wordt geïnformeerd over de voor- en nadelen van kankerscreening: door kankerscreening worden niet alleen levens gered, maar er wordt ook schade aangericht. De notie dat er bij screening vaak eerder sprake is van het inleveren van onbezorgde levensjaren dan van een kleine kans om langer te leven, is nog nauwelijks aanwezig.
Reacties