artikel
De meesten van ons zien onvolmaaktheden in de maatschappij en halen daar de schouders over op. Er zijn echter enkelingen die er hard mee aan de slag gaan. De één kiest daarvoor de moderne weg van het poppenspel. Via persoonlijke of bureaucratische netwerken worden commissies aangeschreven of opgericht. Er wordt gezocht naar win-winsituaties en er worden dossiers opgebouwd die draagvlak moeten creëren voor een nieuwe maatregel. Vervolgens wordt een lange mars afgelegd langs alle instituties en beroepsverenigingen volgens de regelen der technocratie. Het resultaat is in naam een afgewogen product van hoor en wederhoor.
Als je echter goed gaat kijken, dan zie je dat dit spel gespeeld wordt op een hellend vlak dat is bezaaid met de bananenschillen van de belangen, de hobby’s en de reputaties. Aan de ene kant is er een kleine, gemotiveerde, goedgeïnformeerde groep met een helder doel. Aan de andere kant staan individuele dokters met allerlei beslommeringen die weinig ophebben met bijvoorbeeld een nationaal actieplan of een discipline-overstijgende richtlijn waar ze hooguit tangentieel mee te maken zullen krijgen op een onbekend toekomstig moment. Op dit hellende vlak worden zelden opvallende wetenschappelijke, morele of oordeelkundige uitglijders gemaakt. Het valt ons echter op dat dat ook helemaal niet nodig is. Het glibberen op een hellend vlak is voldoende om telkens weer uit te komen bij het dure, reputatiesparende of domweg vooropgezette plan van een enkeling.
Deze week presenteren we een hartenkreet van een eenzame chirurg die het poppenspel blijkbaar onvoldoende beheerst (D1745). Hij strijdt als Don Quichot tegen wat hij de molens van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) noemt. Hij deconstrueert daarvoor de wetenschappelijke argumenten van de WIP voor laminaire luchtstroom op de operatiekamer.
En dat is volgens ons de juiste route. Het speelveld moet vlak worden getrokken door het centraal stellen van goede wetenschap met klinisch relevante uitkomstmaten. Waar we grote onderzoekinvesteringen eisen van farmaceutische bedrijven, wordt dat bij implantaten al veel minder en bij infrastructuur non-existent. Daar moeten we het nu dus even mee doen en in die situatie lijkt het ons verstandig om de financiële impact van nieuwe aanbevelingen mee te nemen bij de vraag of iets ook moet worden geïmplementeerd. Daarnaast moeten we ons als artsen weer eens gaan afvragen of wij nog steeds achter het klassieke ‘in dubio abstine’ staan of dat we meegaan op het hellende vlak van ‘better safe than sorry’.
Reacties