artikel
In de eed van Hippocrates staat verwoord dat wij als artsen moeten zorgen voor zieken en lijden moeten verlichten. De meesten van ons doen dat ook, maar tegelijkertijd beseffen we maar al te goed dat onze mogelijkheden in deze beperkt zijn. Soms beschikken wij niet over adequate behandelingsmethoden en soms leiden onze interventies juist tot vervelende neveneffecten. Ons doel wordt dan ook vaak niet bereikt. Wellicht heeft dit besef er mede toe bijgedragen dat wij onze aandacht steeds meer zijn gaan verleggen naar preventieve maatregelen. Als we de middelen daartoe hebben, wordt ons doel te voorkomen dat iemand echt ziek wordt en gaat lijden.
In dit kader zijn er zeker successen te melden, maar ook al neemt de incidentie van een ziekte of de sterfte daaraan af, het is lang niet altijd duidelijk of onze middelen hier nu een beslissende rol in gespeeld hebben. Een klassiek voorbeeld van half-preventief, half-therapeutisch handelen betreft de wijze waarop wij omgaan met tekorten en overschotten in het lichaam. De simpele gedachte daarbij is dat als er ergens iets te veel van is (bijvoorbeeld water en zout), dit uitgedreven moet worden en dat wij bij een tekort aan iets (bijvoorbeeld vitamine B12), dit zo veel mogelijk moeten bijgeven. Ons doel is immers om een herstel van het milieu intérieur na te streven.
Vanuit pathofysiologisch perspectief valt hier wel iets voor te zeggen, maar soms ligt het toch wat ingewikkelder dan het op het eerste gezicht lijkt. In dit nummer van het Tijdschrift wordt bijvoorbeeld duidelijk dat substitutie met groeihormoon om een tekort op te heffen niet altijd voordelig is. Christa van Bunderen en haar collega’s laten namelijk zien dat behandeling met groeihormoon bij volwassenen die een deficiëntie van dit hormoon hebben op langere termijn bij vrouwen gepaard gaat met een hogere sterfte, in het bijzonder aan cardiovasculaire aandoeningen (A4288; bl. 590). Het doel was om een tekort op te heffen, maar het effect op sterfte was niet geheel verwacht. In ditzelfde nummer ook een bijdrage van Emile Hendriks en collega’s over de langetermijneffecten van behandeling met geslachtshormonen bij kinderen (A3982; bl. 582). Deze middelen werden ingezet met het doel om een excessieve groei te remmen. Ook hier geen onverdeeld gunstige effecten. Wanneer het opheffen van een tekort of een overschot niet het gewenste of verwachte effect oplevert, kan dit betekenen dat ons pathofysiologische concept onjuist is en dat we dit moeten herzien. Het einddoel moet immers zijn dat wij de basis van de ziekte begrijpen. Pas dan kunnen middelen adequaat worden ingezet.
Reacties