Samenvatting
Er is in de laatste 40 jaar veel in de chirurgie veranderd:
– Vanaf de jaren vijftig werden nieuwe verworvenheden geïntroduceerd, zoals antibiotica, anticoagulantia, cytostatica, hart-en longchirurgie, beademing, osteosynthese, arteriografie, kunstvezels en beeldversterking in de kliniek. De gemiddelde opnameduur op de chirurgische afdeling was 21 dagen, de sterfte 6-7. Door de lange ligduur leerden verpleging, artsen en co-assistenten het pre- en postoperatieve beloop goed kennen.
– In de jaren zestig werd reconstructieve vaatchirurgie mogelijk, terwijl vroeger ledematen moesten worden geamputeerd. De eerste pacemakers werden geplaatst. Er was veel longchirurgie wegens tuberculose, en als gevolg van de grote poliomyelitisepidemie van 1953 was er ruime expertise in beademing. De operatieve fractuurbehandeling kwam van de grond en de eerste heupprothesen werden ingebracht. De opnameduur verminderde tot ongeveer 14 dagen en de sterfte kwam onder de 2.
– Het jaar 1961 betekende een keerpunt in de chirurgische bedrijfsvoering. Toen werd in Nederland de vrije zaterdag ingevoerd die een overgang markeerde van soberheid naar luxe. De medische successen werden ingehaald door de behoeften, de verwachtingen en de aanspraken van de patiënt. Artsen gingen werken op tijdbasis, niet meer op functiebasis.
– In de jaren zeventig ontstond de ‘intensive care’ en werd de kinderchirurgie sterk ontwikkeld; in de jaren tachtig kwam de orgaantransplantatie.
– In de afgelopen jaren zag men formalisering en protocollering van behandeling en voorlichting. De toenemende invloed van overheid en bureaucratie en de aantasting van maatschappelijke positie en inkomen belemmeren de chirurg in het werk met de patiënten.
Reacties