Samenvatting
Bij 3 patiënten werd een geïsoleerde N. accessorius-laesie vastgesteld. Bij deze aandoening geeft klinisch onderzoek aanwijzingen voor een M. trapezius-parese. Het elektromyografisch onderzoek is een belangrijk diagnostisch middel tot staving van de klinische bevindingen. Tot de oorzaken behoren trauma (eventueel chirurgisch trauma) en ruimte-innemende afwijkingen (tumor, abces), maar de beschadiging kan ook idiopathisch zijn. De prognose is vrij somber. Bij de behandeling spelen elektrostimulatie en toediening van niet-steroïde anti-inflammatoire middelen een rol, alsmede zenuwtransplantatie en spiertranspositie.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juli 1993,
In hun artikel (1993; 1462-5) vermelden Willems et al. dat de prognose van de N. accessorius-laesie bepaald wordt door de oorzaak en dat deze prognose globaal genomen niet zo gunstig is. De prognose is inderdaad afhankelijk van de oorzaak, en dientengevolge niet zo ongunstig als in dit artikel wordt geschetst. De oorzaak van een extracraniële geïsoleerde N. accessorius-laesie is voor meer dan 50% iatrogeen. In deze gevallen is er zeer wel een indicatie voor een chirurgisch herstel van de zenuw.
De opmerking van de auteurs dat heelkundig ingrijpen het best blijft voorbehouden aan patiënten bij wie een volledige paralyse van de M. trapezius bestaat en bij wie geen spontaan herstel optreedt, roept vragen op. In het algemeen wordt veel te lang gewacht op spontaan herstel, zeker wanneer wellicht al bekend is dat de zenuw bij een voorgaande operatie is gelaedeerd. Indien er zekerheid bestaat dat de zenuw doorgesneden is, moet deze zo snel mogelijk worden gehecht, eventueel door middel van een ‘end to end’ autoloog zenuwtransplantaat. Indien deze zekerheid er niet is, dient men niet langer te wachten dan 3 maanden bij afwezigheid van een klinisch herstel dan wel bij een uitblijven van een verbetering op het elektromyogram.
Volgens de auteurs zijn de resultaten wisselend, en worden ze wellicht in belangrijke mate beïnvloed door de ervaring van de chirurg. Ervaring speelt wellicht een rol, maar ik denk dat de timing van de operatie veel belangrijker is en dat hierdoor de prognose van de iatrogene N. accessorius-leasie in gunstige zin beïnvloed kan worden.
(Geen onderwerp)
Antwerpen, België, augustus 1993,
Het schrijven van collega Van Overbeeke is een goede aanvulling betreffende het chirurgisch herstel van de N. accessorius. Het is inderdaad zo dat de oorzaak frequent iatrogeen is. Dit wil echter niet zeggen dat deze iatrogene oorzaak steeds resulteert in een doorsnijding. Een typisch voorbeeld is de laesie die ontstaat ten gevolge van het onzorgvuldig plaatsen van de ecarteurs bij een carotisendarteriëctomie, met een compressie van de N. accessorius.
Wat de timing voor microneurochirurgie betreft kan ik Van Overbeeke grotendeels bijtreden. Enkel letsel door volledige doorsnijding van de N. accessorius komen in aanmerking voor onmiddellijk ingrijpen. Indien elektromyografisch onderzoek nog een continuïteit in het licht stelt, meen ik dat conservatief kan afgewacht worden, zelfs langer dan 3 maanden. Indien het elektromyografisch onderzoek een afwezigheid van willekeurige spieractiviteit weergeeft en wanneer de N. accessorius niet meer te stimuleren is, is een heelkundige exploratie met eventueel herstel door een autologe zenuwgreffe na 3 maanden verantwoord. Het is belangrijk patiënt ervan op de hoogte te brengen dat postoperatieve peri- of intraneurale fibrose de kans op herstel in gevaar kan brengen. In geval van ingrijpen is timing inderdaad een medebepalende factor. De timing wordt frequent negatief beïnvloed door het langdurig miskennen van het letsel.