Samenvatting
Doel
Nagaan welke verschillen er zijn tussen het Nederlandse sterftepatroon naar geslacht, leeftijd en doodsoorzaak in 1875-1879 en in 1970, en welke de bijdrage is van afzonderlijke doodsoorzaken aan de daling van de sterfte (de epidemiologische transitie) tussen deze twee tijdstippen.
Methoden
Sterftecijfers naar leeftijd, geslacht en doodsoorzaak voor 1875-1879 werden ontleend aan één van de eerste publikaties over deze gegevens na de totstandkoming van een landelijke doodsoorzaakstatistiek. De indeling naar doodsoorzaak werd aangepast aan de in 1970 gebruikte. De sterftecijfers van 1875-1879 en 1970 werden ten behoeve van de onderlinge vergelijking direct gestandaardiseerd naar de bevolking van 1930.
Resultaten
In 1970 lagen de sterftecijfers op een derde (mannen) tot een kwart (vrouwen) van het niveau in 1875-1879. Jongeren hebben van de sterftedaling veel meer geprofiteerd dan ouderen. Van een aantal diagnosehoofdgroepen is het aandeel in de sterfte sterk afgenomen. In bijzondere mate geldt dit voor infectieziekten (van 38-39 naar 4-5) en mentale aandoeningen en ziekten van het zenuwstelsel (van 9-11 naar 2-3). Daartegenover staat een toename van het aandeel van kanker (van 2-3 naar 25-26), hart- en vaatziekten (van 7-8 naar 42), en ongevallen en opzettelijk toegebracht letsel (van 1-3 naar 7-9). Van de totale sterftedaling tussen 1875-1879 en 1970 komt 45-47 op rekening van een aantal als zodanig benoemde infectieziekten. Luchtweginfecties, met name longtuberculose en pneumonie, acute bronchitis en influenza, vormen daarbinnen de belangrijkste subgroep.
Conclusie
De Nederlandse epidemiologische transitie lijkt sterk op die welke zich in de andere westerse landen waarvoor een beschrijving beschikbaar is, heeft voltrokken. Vermoedelijk hebben bij de daling van de sterfte aan infectieziekten zowel de toegenomen welvaart en hygiënische maatregelen als verbeteringen in de gezondheidszorg een rol gespeeld.
Reacties