Samenvatting
Doel
Vaststellen of het meten van antistoffen tegen citrulline toegevoegde waarde heeft bij het stellen van de diagnose ‘reumatoïde artritis’ (‘RA’) in de huisartsenpraktijk.
Opzet
Retrospectief.
Methoden
Gedurende een halfjaar (mei-december 2004) werden alle sera die naar het laboratorium waren ingezonden voor een reumafactorbepaling (RF-IgM) ook onderzocht op de aanwezigheid van antistoffen die binden aan gecitrullineerd fibrinogeen (anticitrulline). Met behulp van deze zelf ontwikkelde test werden in totaal 691 sera van huisartspatiënten gemeten. Om de classificerende diagnose van deze personen te achterhalen, werden de huisartsen benaderd om informatie te verstrekken over hun patiënten met betrekking tot de criteria van het American College of Rheumatology. De respons was 97,6. Indien de patiënt de afgelopen twee jaar (december 2004-december 2006) werd verwezen naar een reumatoloog, was diens diagnose echter meegenomen in de analyse.
Resultaten
In totaal kon de classificerende diagnose ‘RA’ bij 28 huisartspatiënten (4) worden gesteld. Bij slechts 25 van de bijbehorende sera werd anticitrulline aangetoond. Ook RF-IgM werd in slechts 25 van de sera aangetoond. Deze twee groepen overlapten elkaar slechts gedeeltelijk. De bijbehorende positief en negatief voorspellende waarden van anticitrulline waren respectievelijk 36 en 96.
Conclusie
Het aantonen van anticitrulline had geen toegevoegde waarde ten opzichte van de reumafactorbepaling voor de diagnostiek van RA in de huisartsenpraktijk.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:91-5
Reacties