De obsessief-compulsieve stoornis (OCS; dwangneurose) wordt gekenmerkt door dwanghandelingen of dwanggedachten. Het is ook in Nederland nu gebruikelijk de diagnose OCS te stellen indien wordt voldaan aan de diagnostische criteria van de American Psychiatric Association, het DSM-III-R-classificatiesysteem (tabel).1
OCS stond bekend als een aandoening waarvoor geen adequate behandeling mogelijk was. Pollitt kwam in 1957 na een grondige analyse van de onderzoeksgegevens betreffende de behandelingsresultaten tot de sombere conclusie dat van geen enkele behandelingsstrategie de effectiviteit kon worden aangetoond.2 Sindsdien is er veel veranderd. Ontwikkelingen in de gedragstherapie, de farmacotherapie en recentelijk in de cognitieve gedragstherapie hebben ertoe bijgedragen dat de meeste patiënten met deze vaak ernstige en invaliderende stoornis met succes kunnen worden behandeld.
In dit artikel worden de drie genoemde behandelingswijzen besproken en de theoretische overwegingen die aangevoerd zijn om de werkzaamheid te verklaren, gevolgd door enige praktische richtlijnen.
Gedragstherapie
Het is niet goed mogelijk gebleken…
Reacties