artikel
Inleiding
Uit de resultaten op langere termijn van kransslagaderchirurgie blijkt dat een toenemend aantal patiënten na verloop van jaren opnieuw angineuze klachten krijgt, oplopend tot ruim 60 van de nog in leven zijnde patiënten na 10 jaar.12 Deze kunnen veroorzaakt worden door het afnemen van de doorgankelijkheid van de ‘bypass grafts’ en (of) door progressie van de ziekte van het eigen coronaire vaatstelsel. Hercatheterisaties na revascularisatie-operatie tonen eveneens een afname van de doorgankelijkheid (‘patency’) van de veneuze omleidingen in de loop der jaren.3-5 Deze ‘achteruitgang’ van de veneuze bypass grafts (‘attrition’) heeft de laatste jaren de nodige aandacht gekregen. Behoud van doorgankelijkheid van de grafts zal, naar men mag verwachten, bijdragen tot minder recidieven van angineuze klachten op de lange termijn, en eventueel tot levensverlenging van de geopereerde patiënten.
De ‘patency rate’ op korte termijn lijkt voor een belangrijk deel door de chirurgische techniek bepaald te zijn; de attrition op lange termijn lijkt veel minder afhankelijk te zijn van de chirurgische techniek en is derhalve vanuit chirurgisch oogpunt ook nauwelijks te verbeteren.3 Recente gegevens over de A. mammariagrafts wijzen echter op een betere patency rate op de lange termijn. Dit betekent een terugkeer van een oude bekende in de hartchirurgie, nl. de A. mammaria.
Anatomie
De A. thoracica interna (figuur 1), beter bekend als de A. mammaria, ontspringt beiderzijds uit de A. subclavia, komt door de aperturathoracis superior de thoraxholte binnen en loopt parasternaal aan de binnenzijde van de thoraxwand naar caudaal. In het thoracale gedeelte geeft de A. mammaria zijtakken af, o.a. de A. pericardiacophrenica, en bij iedere rib een intercostale arterie. Ter hoogte van de zesde rib splitst de A. mammaria zich in de naar caudaal toe verlopende A. epigastrica superior en de langs de ribbenboog afbuigende A. musculophrenica.
Geschiedenis van de a. mammaria in de hartchirurgie
De A. mammaria interna kwam in de vijftiger jaren in de belangstelling door het werk van de Italianen Battezatti et al.7 Zij meenden dat door het ligeren van de beide Aa. mammariae net voorbij de afgang van de A. pericardiacophrenica, de bloedtoevoer in deze zijtak zou toenemen, waardoor de bloedtoevoer naar het ischemisch myocard zou verbeteren via collaterale verbindingen in de omslagplooi van het pericard en langs de grote vaten. Na enkele jaren klinische toepassing werd in 1958 aangetoond dat deze operatie geen ander dan een placebo-effect heeft.8 In een prospectief gerandomiseerd onderzoek werden bij een groep patiënten de beide Aa. mammariae geligeerd; bij een andere groep werd alleen een huidsnede gemaakt. Tussen de beide groepen kon statistisch geen verschil worden aangetoond: in beide groepen gaf ca. 60 van de patiënten een verbetering aan – en in beide subgroepen traden even snel weer nieuwe angineuze klachten op. Dit onomstotelijk aangetoonde placebo-effect van een chirurgische ingreep heeft tot gevolg gehad dat men heel lang met scepsis tegenover iedere chirurgische behandeling van angina pectoris stond.9
De A. mammaria werd ook door Vineberg et al. gebruikt, maar op een heel andere manier.10 Hun experimentele werk bouwde voort op de waarneming van Beck dat het mogelijk is door middel van adhesies vasculaire verbindingen tot stand te brengen tussen ischemisch myocard en o.a. een gesteeld spiertransplantaat van de M. pectoralis.11 Om langs een extracardiale route bloed naar het ischemische myocard te brengen, werd de A. mammaria vrijgeprepareerd en gefixeerd in een tunnel die in het myocard werd gemaakt. Na vier jaar experimenteel werk, waarbij inderdaad collaterale verbindingen aangetoond werden tussen de A. mammaria en het coronaire vaatstelsel, werd deze operatie in 1950 voor het eerst in de kliniek toegepast.10 De erkenning van de validiteit van de operatie kwam bijna tien jaar later, toen Mason Sones aantoonde dat een A. mammaria die zeven jaar tevoren bij een patiënt was geïmplanteerd door Vineberg, open was en inderdaad een collateraal netwerk had gevormd met de coronairarteriën.12
De chirurgen uit de Cleveland Clinics hebben deze operatie, die inmiddels bekend raakte als ‘de Vineberg-operatie’, op grote schaal verricht. Ze is ook in Nederland een tijd lang dè chirurgische behandelingsmethode geweest voor angina pectoris.13 Het nadeel ervan is dat de vorming van een collateraal netwerk weken tot maanden duurt en dat de stroomsterkte gering is, ten gevolge van de hoge weerstand in het collateraal netwerk.14 De directe coronairchirurgie heeft dank zij het directe resultaat en de grotere stroomsterke deze indirecte methoden verdrongen. Hiermee verdween de A. mammaria uit de belangstelling.
De directe coronairchirurgie heeft zich volgens twee lijnen ontwikkeld.
– De eerste lijn volgde de ontwikkelingen van de perifere vaatchirurgie op de voet, d.w.z. via de endarteriëctomie, de endarteriëctomie plus verwijdingsplastiek, de veneuze interpositie, tot aan de veneuze bypass graft, zoals wij die heden ten dage kennen.
– De tweede lijn is gebaseerd op het werk van Vineberg. De A. mammaria wordt nu echter niet in een tunnel in het myocard geleid, maar met een directe anastomose op een kransslagader geplaatst. Hiermee worden de nadelen van de indirecte methode vermeden, te weten de tijdsduur nodig om collateralen te ontwikkelen en de stroomsterktebeperking in de capillairen. Omdat het vrijprepareren van de A. mammaria tijdrovender is dan het vrijprepareren van een vene en omdat de anastomosetechniek van de A. mammaria moeilijker is, heeft deze methode weinig aanhang gevonden en werd ze door de meeste chirurgen slechts toegepast als geen geschikt veneus materiaal voorhanden was.15 De Amerikaan Green is een van de weinigen die van meet af aan overtuigd was van de superioriteit van de A. mammaria-bypass graft.1617 De nacatheterisaties, verricht 10 à 12 jaar na de ‘coronary bypass’-operatie, toonden zijn gelijk aan.
Chirurgische techniek
De operatietechniek is in detail beschreven door Mills.18 Er wordt een mediane sternotomie verricht. Wanneer men de linker A. mammaria (de zgn. LIMA: ‘left internal mammary artery’) wil vrijprepareren, wordt met de speciale spreider volgens Ochsner-Favaloro (firma Pilling) de linker helft van het sternum opgetild. De LIMA loopt parasternaal, bedekt door de fascia endothoracica. De LIMA wordt met begeleidende venen, lymfvaten, omgevend weefsel en een reep fascia endothoracica vrijgeprepareerd. De proximale oorsprong van de LIMA blijft intact; distaal wordt de LIMA gekliefd. Dit gesteelde transplantaat wordt de ‘pedicle graft’ genoemd. Als de LIMA gecontroleerd is en in orde bevonden, kan men desgewenst evenzo de rechter A. mammaria (de zgn. RIMA) vrijprepareren. Terwijl één chirurg de arteria(e) mammaria(e) vrijprepareert, kan zo nodig een tweede chirurg veneus materiaal verzamelen. Na het vrijprepareren van de arteria(e) mammaria(e) volgen het aansluiten van de patiënt aan de hartlongmachine en de revascularisatie-operatie. De LIMA en de RIMA kunnen op verschillende manieren gebruikt worden (figuren 2 en 3).
Resultaten van revascularisatie met de a. mammaria
Van de veneuze bypass grafts is inmiddels duidelijk geworden dat in het eerste jaar reeds 10-15 afgesloten raakt en dat na 10 jaar nog slechts een derde deel goed functioneert.3-519-21 De lange-termijnresultaten van de A. mammaria-grafts zijn daarentegen verrassend: deze transplantaten vertonen zelden afsluitingen of atherosclerotische vernauwingen. Ook de overleving van deze patiënten is beter dan die van patiënten behandeld met veneuze bypasses. Grondin et al. publiceerden de resultaten van revascularisatie bij patiënten die systematisch hercatheterisatie ondergingen 1 maand, 1 jaar en 10 jaar na de operatie. Dit betrof 37 patiënten met 38 A. mammaria-grafts (meestal op de ramus descendens anterior) en 207 patiënten met 366 V. saphena-grafts. De overleving na 10 jaar bedroeg 80 resp. 64. Na 1 maand en na 1 jaar waren van de A. mammaria-grafts resp. 3 en 9 afgesloten, van de V. saphena-grafts resp. 10,9 en 14,5. Verschijnselen van atherosclerose waren in geen van de grafts aantoonbaar. Onderzoek na 10 jaar werd verricht bij 20 patiënten met een A. mammaria-graft (totaal 20 grafts) en bij 58 patiënten met een of meer V. saphena-grafts (totaal 96 grafts). Van de A. mammaria-grafts was 5 afgesloten tegen 31 van de V. saphena-grafts; verschijnselen van atherosclerose toonde 5 van de open gebleven A. mammaria-grafts en 44 van de open gebleven V. saphena-grafts.20 Niet alleen het percentage open grafts, maar ook de overleving der patiënten na 10 jaar is duidelijk hoger dan in de groep met veneuzegrafts nl. 80 vs. 64. Deze betere overleving na 10 jaar werd zeer onlangs ook bevestigd in de ‘CASS-study’, die bijna 6.000 patiënten omvatte en waarvan het resultaat in figuur 4 is weergegeven.22
Door Barner et al. werden in de periode 1972-1984 meer dan 1.000 revascularisaties verricht met de A. mammaria.2324 Bij een representatieve groep van 102 patiënten bij wie hercatheterisatie werd verricht na 1, 5 en 10 jaar bleek respectievelijk 94, 90 en 88 der transplantaten open te zijn, terwijl slechts zelden atherosclerotische afwijkingen in deze graft werden gezien.
De betere overleving blijkt vooral duidelijk bij revascularisatie van de voorwand van het hart met de A. mammaria,25 hetgeen niet verwonderlijk is omdat juist een slechte functie van de voorwand en ook een vernauwing proximaal in de ramus descendens anterior als onafhankelijke factoren genoemd worden met betrekking tot de sterfte.26 Voor de patency rate van A. mammaria-grafts naar de overige kransslagaders zijn soortgelijke hoge percentages gevonden.27-29
Als de A. mammaria een te geringe lengte heeft, wordt zij een enkele maal ook wel toegepast als vrij transplantaat. Hoewel de aantallen klein zijn, lijken ook hier de resultaten duidelijk beter dan die van veneuze grafts.27 Met betrekking tot de vroege afsluiting van bypass grafts is nog een recente studie van Scott Rankin et al. vermeldenswaard.21 Bij 100 patiënten werd binnen 14 dagen na de operatie hercatheterisatie verricht. Hierbij bleek dat reeds 7 der veneuze grafts was afgesloten, terwijl de A. mammaria-grafts alle open waren.
Beschouwing
De vraag rijst waarom de A. mammaria een betere bypass is dan een veneuze graft. Bij het vrijprepareren van de A. mammaria valt het op hoe opmerkelijk weinig afwijkingen in deze arterie worden aangetroffen, zelfs bij patiënten met een ernstige gegeneraliseerde vaatziekte. Bij obducties gericht op het vaststellen van afwijkingen van de A. mammaria, is gebleken dat atherosclerotische afwijkingen in dit vat uitermate zelden voorkomen;3031 hiervoor is vooralsnog geen verklaring.
Een ander verschil tussen de A. mammaria en de veneuze graft is dat de vene uit het veneuze circuit met een relatief lage bloeddruk wordt overgeplaatst naar het arteriële circuit met een veel hogere bloeddruk, terwijl de A. mammaria in het arteriële circuit blijft. De veneuze graft wordt volledig vrijgeprepareerd, meestal nog ontdaan van adventitia en als vrij transplantaat gebruikt, terwijl de A. mammaria als ‘gesteeld transplantaat’ wordt vrijgeprepareerd, met de begeleidende vene, lymfvaten en omgevend weefsel; de stofwisseling van het vat is daardoor waarschijnlijk beter gewaarborgd. Maar ook als de A. mammaria te kort blijkt te zijn om als gesteeld transplantaat te gebruiken en als vrij transplantaat wordt toegepast, is de patency rate op lange termijn nog steeds beter dan die van veneuze grafts. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de A. radialis, die als vrij transplantaat geen goede patency rate heeft.30
Een andere factor die voor het open blijven van belang kan zijn, is dat er minder verschil in kaliber bestaat tussen de A. mammaria en de A. coronaria, dan tussen laatstgenoemd vat en de V. saphena magna. Door de meer overeenkomende diameter is het flowpatroon bij de anastomose beter met minder turbulentie en minder potentiële vaatwandbeschadiging.
Terloops zij nog vermeld dat wij in toenemende mate patiënten in behandeling krijgen die helemaal geen of te Weinig veneus materiaal hebben voor een coronary bypass-operatie, bijv. na varisectomie, na perifere vaatoperaties waarbij gebruik is gemaakt van veneus materiaal, eerdere coronary bypass-operaties waarbij veneus materiaal werd gebruikt, amputatie van ledematen, of patiënten van wie het veneuze materiaal van inferieure kwaliteit is (varicosis-thrombosis-fibrosis bij oudere patiënten). Deze patiënten zijn dan alleen nog te helpen door gebruik te maken van de beide Aa. mammariae.
Voor revascularisatie met de A. mammaria komt in principe iedere patiënt in aanmerking. De aanvankelijke leeftijdsgrens van 65 jaar is gezien de goede resultaten en het lage chirurgische risico verlaten. Het is echter niet altijd mogelijk de A. mammaria te gebruiken. Wanneer de hemodynamische toestand van de patiënt het noodzakelijk maakt deze zo snel mogelijk aan te sluiten aan de hartlongmachine en te revasculariseren (zoals nogal eens het geval is bij spoedoperaties), wordt geen A. mammaria gebruikt omdat dit tijdrovender is. In de zeldzame omstandigheden dat een A. mammaria ongeschikt geacht zou worden, bijvoorbeeld door beschadiging tijdens het vrijprepareren, of wanneer er manifeste pathologie in de wand van de A. mammaria zou zijn te bespeuren of wanneer de ‘run off’ te gering zou zijn, kan dit vat niet gebruikt worden.
Volledigheidshalve dienen ook de nadelen genoemd te worden van het gebruik van de A. mammaria als bypass graft. Het vrijprepareren van de A. mammaria is minutieus en tijdrovend vergeleken met dat van veneus materiaal. Er kan niet gelijktijdig gewerkt worden, d.w.z. dat één chirurg de patiënt aansluit aan de hartlongmachine en een andere in dezelfde tijd veneus materiaal wint. Het vrijprepareren van de A. mammaria en het aansluiten aan de hartlongmachine geschieden successievelijk. De tijdwinst doordat één proximale anastomose minder gemaakt hoeft te worden, weegt niet op tegen het tijdverlies door het vrijprepareren van de A. mammaria en de meer tijdrovende anastomose van de A. mammaria met de coronairarterie.
Het vrijprepareren van een of twee Aa. mammariae laat een wondbed achter in de thorax, waardoor meer kans op een nabloeding bestaat. Dit blijkt in het algemeen alleen op te treden in de aanloopperiode waarin de ervaring nog betrekkelijk gering is.32 Sommige patiënten klagen over pijn in de thoraxwand door het vrijprepareren van de A. mammaria. Deze is echter van voorbijgaande aard hoewel een doof gevoel soms nog maanden kan voortduren. Longemfyseem kan het gebruik van de A. mammaria bemoeilijken. De longen kunnen de A. mammaria dan aanspannen, hetgeen tractie veroorzaakt aan de distale anastomose. Met een pneumopexie aan de ipsilaterale thoraxwand kan dit echter ondervangen worden.
Het re-opereren na gebruik van de A. mammaria is moeilijker dan na gebruik van veneus materiaal. De A. mammaria verloopt extrapericardiaal direct retrosternaal naar het hart toe en loopt alleen de laatste centimeters intrapericardiaal. Bij een re-sternotomie loopt daarom de A. mammaria, die meestal als bypass graft nog open is en door afsluiting van de eventuele veneuze grafts of door progressie van de vaatziekte in de coronairvaten van des te meer belang is, het risico beschadigd te worden, te meer daar het de arteria omgevende weefsel herkenning moeilijker maakt. Naarmate er meer resternotomieën gedaan moeten worden, zullen ook hiervoor technieken ontwikkeld worden.33
Niet direct als nadeel, maar wel als een beperking dient te worden vermeld dat de lengte van de A. mammaria beperkt is en dat volledige revascularisatie, als het gaat om veel distale anastomosen, meestal bereikt moet worden door zowel de arteria(e) mammaria(e) als veneus materiaal te gebruiken. Voor de voorwand van het hart kan dan echter altijd een A. mammaria gebruikt worden.
Conclusie
De resultaten op lange termijn van kransslagaderchirurgie waarbij gebruik gemaakt wordt van één of beide Aa. mammariae, zijn beter dan die van bypassoperaties waarbij alleen veneus materiaal wordt gebruikt. Dit geldt zowel voor het behoud van de graftfunctie, het klachtenvrij blijven van de patiënt als voor de overlevingsduur. Dit is een veelbelovende ontwikkeling in de coronairchirurgie.
Literatuur
Laird-Meeter K. Enkele resultaten van kransvatchirurgie oplange termijn. Ned Tijdschr Geneeskd1985; 129: 1077-78.
Campeau L, Lespérance J, Hermann J, Corbara F,Grondin CM, Bourassa MG. Loss of the improvement of angina between 1 and 7years after aortocoronary bypass surgery. Circulation 1979; 60:1-5.
Campeau L, Lespérance J, Bourassa MG. Naturalhistory of saphenous vein aortocoronary bypass grafts. Mod ConceptsCardiovasc Dis 1984; 53: 59-63.
Grondin CM. Late results of cornary artery grafting: isthere a flag on the field? J Thorac Cardiovasc Surg 1984; 87:161-6.
Campeau L, Enjalbert M, Lespérance J, et al. Therelation of risk factors to the development of atherosclerosis insaphenous-vein bypass grafts and the progression of disease in the nativecirculation. N Engl J Med 1984; 311: 1329-32.
Feneis H. Geïllustreerd anatomisch zakwoordenboek vande internationale nomenclatuur. Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema, 1983:210-1.
Battezatti M, Tagliaferro A, De Marchi G. La legaturadelle due arterie mammarie interne nei disturbi di vascolarizzazione delmyocardio. Minerva Med 1955; 46: 1178-84.
Dimond EG, Kittle CF, Crockett JE. A clinical study ofinternal mammary ligation for angina pectoris with sham operations. Presentedat the 7th annual meeting Am Coll Cardiol, St. Louis, Mo, 1958. Am J Cardiol1960; 5: 483-6.
Dunning AJ. Broeder Ezel. Beschouwingen over hetonvermogen in de geneeskunde. 4e ed. Amsterdam: Meulenhoff, 1982:102-7.
Vineberg AM, Miller G. Internal mammary coronaryanastomosis in the surgical treatment of coronary artery insufficiency. CanMed Assoc J 1951; 64: 204-10.
Beck CS. Coronary sclerosis and angina pectoris. SurgGynecol Obstet 1937; 64: 270-84.
Sones FM, Shirey EA. Cine coronary arteriography. ModConcepts Cardiovasc Dis 1962; 31: 735-8.
Wieberdink J. De chirurgische behandeling van anginapectoris. Ned Tijdschr Geneeskd 1967;111: 2313-5.
Bredée JJ. Myocardischemie en revascularisatie.Assen: Van Gorcum, 1971. Proefschrift.
Miller DW, Ivey TD, Bailey WW, Johson DD, Hessel EA. Thepractice of coronary artery bypass surgery in 1980. J Thorac Cardiovasc Surg1981; 81: 423-7.
Green GE. Rate of blood flow fromn the internal mammaryartery. Surgery 1971; 70: 809-13.
Green GE. Technique of internal mammary-coronary arteryanastomosis. J Thorac Cardiovasc Surg 1979; 78: 455-9.
Mills NL. Physiologic and technical aspects of internalmammary artery-coronary artery bypass grafts: In: Cohn LH, ed. ModernTechnics in Surgery: CardiacThoracic Surgery. Futura Publ Comp, MountKisco, N.Y. 1982; 48: 1-19.
Frey RR, Bruschke AVG, Vermeulen FEE. Serial angiographicevaluation one year and nine years after aorto-coronary bypass. J ThoracCardiovasc Surg 1984; 87: 167-74.
Grondin CM, Campeau L, Lespérance J, Enjalbert M,Bourassa M. Comparison of late changes in internal artery and saphenous veingrafts in two consecutive series of patients 10 years after operation.Circulation 1984; 70: 1208-12.
Scott Rankin J, Newman GE, Muhlbaier LH, Behar VS,Phillips HR, Sabiston DC. Effects of coronary revascularisation on leftventricular function in ischemic heart disease. Presented at the 65th annualmeeting of the American Association for Thoracic Surgery, New Orleans 1985. JThorac Cardiovasc Surg 1985; 90: 812-32.
Barner HB, Swartz MT, Mudd G, Tyras DH. Late patency ofthe internal mammary artery as a coronary bypass conduit. Ann Thorac Surg1982; 34: 408-12.
Barner HB, Standeven JW, Reese J. Twelve years experiencewith internal mammary artery for coronary artery bypass. Presented at the65th annual meeting of the American Association for Thoracic Surgery, NewOrleans 1985. J Thorac Cardiovasc Surg 1985; 90: 668-75.
Okies JE, Scott Page U, Bigelow JC, Krause AH, SalomonNW. The left internal mammary artery: the graft of choice. Circulation 1984;70: 213-21.
European coronary surgery study group. Long-term resultsof prospective randomized study of coronary bypass surgery in stable anginapectoris. Lancet 1982; ii: 1173-80.
Lytle BW, Cosgrove DM, Saltus GL, Taylor PC, Loop FD.Multivessel coronary revascularisation without saphenous vein: long-termresults of bilateral internal mammary artery grafting. Ann Thorac Surg 1983;36: 540-7.
Reul GJ. Present status of the internal mammary artery asa coronary artery bypass conduit at the Texas heart institute. Texas HeartInstitute Journal 1985; 12: 211-9.
Galbut DL, Traad EA, Dorman MJ, et al. Twelve yearexperience with bilateral internal mammary artery grafts. Ann Thorac Surg1985; 40: 264-70.
Sims FH. A comparison of coronary and internal mammaryarteries and implications of the results in the etiology of arteriosclerosis.Am Heart J 1983; 105: 560-6.
Lytle BW, Loop FD, Thurer RL, Groves LK, Taylor PC,Cosgrove DM. Isolated left anterior descending coronary atherosclerosis:long-term comparison of internal mammary artery and venous autografts.Circulation 1980; 61: 869-74.
Cosgrove DM, Loop FD, Lytie BW, Goormastic M, Stewart RW,Gill CC, et al. Does mammary artery grafting increase surgical risk?Circulation 1985; 72: 170-4.
Baillot RG, Loop FD, Cosgrove DM, Lytle BW. Reoperationafter previous grafting with the internal mammary artery: technique and earlyresults. Ann Thorac Surg 1985; 40: 271-3.
De arteria mammaria in de hartchirurgie
Bussum, juli 1986,
In hun artikel (1986;1095-100) vermelden Van der Meer en Pijls de volgende twee contra-indicaties. Ten eerste is een coronaire bypass-operatie met behulp van de A. mammaria tijdrovender dan met een veneus transplantaat en daarom een contra-indicatie in geval van een spoedoperatie. Ten tweede kan de A. mammaria als transplantaat ongeschikt zijn door beschadiging tijdens het vrijprepareren, door een reeds bestaande aandoening van de vaatwand of door onvoldoende kaliber. Hieraan kan worden toegevoegd, dat een wijde A. mammaria ook een contra-indicatie kan vormen, omdat ze kan fungeren als collateraal voor de circulatie van het been. Deze collaterale route verbindt de A. subclavia met de A. iliaca externa via de A. mammaria en de A. epigastrica inferior en komt tot ontwikkeling in geval van aorto-iliacale obstructie. Behalve de thoraxwand behoort dan ook het been tot het verzorgingsgebied van de A. mammaria. Als genoemde collateraal functioneert dan is de bloedstroom in de A. epigastrica inferior omgekeerd.1 Wanneer in een dergelijke situatie de A. mammaria als transplantaat gebruikt wordt, zal dit leiden tot toegenomen vasculaire insufficiëntie van het been. Zo kan reeds bestaande claudicatio intermittens verergeren. Aangezien claudicatio gemaskeerd kan worden door loopafstandbeperking ten gevolge van angina pectoris dient men ook bij afwezigheid van klachten met deze contra-indicatie rekening te houden. De richting van de bloedstroom in de A. epigastrica inferior kan bepaald worden met Doppler-onderzoek of digitale subtractie-angiografie,2 waarbij het laatste onderzoek niet alleen hemodynamische maar ook anatomische informatie verschaft.
Marsman JWP, Barwegen MGMH, Kromhout JG. Omgekeerde bloedstroom in de A. epigastrica inferior: klinische consequenties. [LITREF VOLGNR="02" JAARGANG="1986" PAGINA="378-81"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130: 378-9.[/LITREF]
Marsman JWP, Unnik JG van, Geenen G, Barwegen MGMH. Digital subtraction angiography as an adjunct to conventional arteriography. Vasa 1985; 14: 62-5.
De arteria mammaria in de hartchirurgie
Breda, juli 1986,
In dank ontvingen wij het commentaar van collega Marsman op ons artikel. Uit de literatuur is ons niet bekend dat door het onderbreken van de continuïteit van de A. mammaria en de A. epigastrica ischemische klachten van het been zouden kunnen ontstaan of verergeren. Wij menen echter dat collega Marsman theoretisch goede gronden heeft om deze mogelijkheid te signaleren.
Wellicht werd deze complicatie, uit onbekendheid en zo zij al gediagnostiseerd werd, niet in verband gebracht met de hartoperatie. Het lijkt dehalve een zinvolle suggestie om bij patiënten bij wie anamnestisch of bij preoperatief lichamelijk onderzoek aanwijzingen bestaan voor een perifere arteriële vaataandoening de richting van de bloedstroom in de A. epigastrica inferior te bepalen met Doppler-onderzoek alvorens te besluiten tot gebruik van de A. mammaria. Collega Marsman wijst er terecht op, dat als de A. mammaria een belangrijke collateraal vormt voor de bloedvoorziening van de onderste extremiteit(en), de stenose of afsluiting zich hóóg, dat wil zeggen in het aorto-iliacale traject, moet bevinden, zodat een eventuele vaatchirurgische ingreep intra-abdominaal zal dienen te geschieden. Indien het gebruik van de A. mammaria als een coronaire bypass als consequentie zou kunnen hebben dat de circulatie van de benen geschaad zou worden, zou dit inderdaad een reden kunnen zijn onder dergelijke omstandigheden ervan af te zien.
Claudicatieklachten na een hartoperatie hebben wij incidenteel opgemerkt. Gezien het feit dat deze klachten niet gepaard gingen met kleiner worden van de loopafstand, hebben wij ze toegeschreven aan een demaskeren van reeds bestaande claudicatie door het verdwijnen van de angineuze klachten.
Wij menen dat de A. mammaria steeds vaker gebruikt zal worden als coronaire bypass en beschouwen derhalve de opmerking van collega Marsman als een waardevolle aanvulling op ons artikel.