De arteria mammaria in de hartchirurgie: 'terug van weg geweest'

Klinische praktijk
J.J. van der Meer
N.H.J. Pijls
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1986;130:1095-100

Inleiding

Uit de resultaten op langere termijn van kransslagaderchirurgie blijkt dat een toenemend aantal patiënten na verloop van jaren opnieuw angineuze klachten krijgt, oplopend tot ruim 60 van de nog in leven zijnde patiënten na 10 jaar.12 Deze kunnen veroorzaakt worden door het afnemen van de doorgankelijkheid van de ‘bypass grafts’ en (of) door progressie van de ziekte van het eigen coronaire vaatstelsel. Hercatheterisaties na revascularisatie-operatie tonen eveneens een afname van de doorgankelijkheid (‘patency’) van de veneuze omleidingen in de loop der jaren.3-5 Deze ‘achteruitgang’ van de veneuze bypass grafts (‘attrition’) heeft de laatste jaren de nodige aandacht gekregen. Behoud van doorgankelijkheid van de grafts zal, naar men mag verwachten, bijdragen tot minder recidieven van angineuze klachten op de lange termijn, en eventueel tot levensverlenging van de geopereerde patiënten.

De ‘patency rate’ op korte termijn lijkt voor een belangrijk deel door de chirurgische techniek bepaald te zijn…

Auteursinformatie

Sint Radboudziekenhuis, Nijmegen.

Afd. Cardiologie: N.H.J.Pijls, assistent-geneeskundige.

Contact Instituut voor Thorax-Hart-Vaatchirurgie: dr.J.J.van der Meer, cardiopulmonaal chirurg

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.W.P.
Marsman

Bussum, juli 1986,

In hun artikel (1986;1095-100) vermelden Van der Meer en Pijls de volgende twee contra-indicaties. Ten eerste is een coronaire bypass-operatie met behulp van de A. mammaria tijdrovender dan met een veneus transplantaat en daarom een contra-indicatie in geval van een spoedoperatie. Ten tweede kan de A. mammaria als transplantaat ongeschikt zijn door beschadiging tijdens het vrijprepareren, door een reeds bestaande aandoening van de vaatwand of door onvoldoende kaliber. Hieraan kan worden toegevoegd, dat een wijde A. mammaria ook een contra-indicatie kan vormen, omdat ze kan fungeren als collateraal voor de circulatie van het been. Deze collaterale route verbindt de A. subclavia met de A. iliaca externa via de A. mammaria en de A. epigastrica inferior en komt tot ontwikkeling in geval van aorto-iliacale obstructie. Behalve de thoraxwand behoort dan ook het been tot het verzorgingsgebied van de A. mammaria. Als genoemde collateraal functioneert dan is de bloedstroom in de A. epigastrica inferior omgekeerd.1 Wanneer in een dergelijke situatie de A. mammaria als transplantaat gebruikt wordt, zal dit leiden tot toegenomen vasculaire insufficiëntie van het been. Zo kan reeds bestaande claudicatio intermittens verergeren. Aangezien claudicatio gemaskeerd kan worden door loopafstandbeperking ten gevolge van angina pectoris dient men ook bij afwezigheid van klachten met deze contra-indicatie rekening te houden. De richting van de bloedstroom in de A. epigastrica inferior kan bepaald worden met Doppler-onderzoek of digitale subtractie-angiografie,2 waarbij het laatste onderzoek niet alleen hemodynamische maar ook anatomische informatie verschaft.

J.W.P. Marsman
Literatuur
  1. Marsman JWP, Barwegen MGMH, Kromhout JG. Omgekeerde bloedstroom in de A. epigastrica inferior: klinische consequenties. [LITREF VOLGNR="02" JAARGANG="1986" PAGINA="378-81"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130: 378-9.[/LITREF]

  2. Marsman JWP, Unnik JG van, Geenen G, Barwegen MGMH. Digital subtraction angiography as an adjunct to conventional arteriography. Vasa 1985; 14: 62-5.

J.J.
van der Meer

Breda, juli 1986,

In dank ontvingen wij het commentaar van collega Marsman op ons artikel. Uit de literatuur is ons niet bekend dat door het onderbreken van de continuïteit van de A. mammaria en de A. epigastrica ischemische klachten van het been zouden kunnen ontstaan of verergeren. Wij menen echter dat collega Marsman theoretisch goede gronden heeft om deze mogelijkheid te signaleren.

Wellicht werd deze complicatie, uit onbekendheid en zo zij al gediagnostiseerd werd, niet in verband gebracht met de hartoperatie. Het lijkt dehalve een zinvolle suggestie om bij patiënten bij wie anamnestisch of bij preoperatief lichamelijk onderzoek aanwijzingen bestaan voor een perifere arteriële vaataandoening de richting van de bloedstroom in de A. epigastrica inferior te bepalen met Doppler-onderzoek alvorens te besluiten tot gebruik van de A. mammaria. Collega Marsman wijst er terecht op, dat als de A. mammaria een belangrijke collateraal vormt voor de bloedvoorziening van de onderste extremiteit(en), de stenose of afsluiting zich hóóg, dat wil zeggen in het aorto-iliacale traject, moet bevinden, zodat een eventuele vaatchirurgische ingreep intra-abdominaal zal dienen te geschieden. Indien het gebruik van de A. mammaria als een coronaire bypass als consequentie zou kunnen hebben dat de circulatie van de benen geschaad zou worden, zou dit inderdaad een reden kunnen zijn onder dergelijke omstandigheden ervan af te zien.

Claudicatieklachten na een hartoperatie hebben wij incidenteel opgemerkt. Gezien het feit dat deze klachten niet gepaard gingen met kleiner worden van de loopafstand, hebben wij ze toegeschreven aan een demaskeren van reeds bestaande claudicatie door het verdwijnen van de angineuze klachten.

Wij menen dat de A. mammaria steeds vaker gebruikt zal worden als coronaire bypass en beschouwen derhalve de opmerking van collega Marsman als een waardevolle aanvulling op ons artikel.

J.J. van der Meer
N.H.J. Pijls