Literatuuronderzoek

Continue en intermitterende infusie van vancomycine even effectief

Onderzoek
Erik M. van Maarseveen
Wai Hong Man
Daan J. Touw
Annemien W. Bouma
Arthur R.H. van Zanten
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A2667
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Op dit artikel is de volgende verbetering gekomen:

In de paragraaf 'Toxiciteit' (onder Resultaten) staat niet de juiste eenheid van de creatinineconcentratie. Deze eenheid moet 'µmol/l' in plaats van 'mmol/l' zijn.


Doel

Vergelijken van de effectiviteit van continue en intermitterende infusie van vancomycine op basis van klinische uitkomstmaten.

Opzet

Systematisch literatuuronderzoek.

Methode

In PubMed werden 60 artikelen over vergelijkend onderzoek naar continue en intermitterende infusie van vancomycine gevonden. Hiervan werden de Engelstalige artikelen over onderzoek bij volwassenen geselecteerd. Alleen artikelen waarin een vergelijking was gemaakt op klinische uitkomstmaten werden geïncludeerd.

Resultaten

Er werden 6 studies geïncludeerd waarin de verschillen tussen continue en intermitterende infusie op klinische uitkomstmaten waren beoordeeld. In de 2 prospectieve studies werden geen statistisch significante verschillen in effectiviteit tussen de toedieningswijzen gevonden. Een prospectief en een retrospectief onderzoek gaven aanwijzingen dat continue infusie van vancomycine in hoge doses bij patiënten met osteomyelitis mogelijk effectiever is dan intermitterende infusie. Er waren geen duidelijke verschillen in bijwerkingen, al leek nefrotoxiciteit minder snel en minder vaak op te treden bij continue infusie van vancomycine.

Conclusie

Uit de beschikbare literatuur blijkt continue infusie van vancomycine even effectief te zijn als intermitterende toediening. Daarnaast is continue toediening goedkoper en is het monitoren van serumconcentraties hierbij eenvoudiger. Dit biedt de mogelijkheid bepaalde patiënten sneller uit het ziekenhuis te ontslaan en vergemakkelijkt een thuisbehandeling met vancomycine.

artikel

Inleiding

Vancomycine is een antimicrobieel geneesmiddel van de glycopeptidegroep, waartoe onder andere ook teicoplanine behoort.1 Het wordt beschouwd als een ‘reserve’-antibioticum, maar wereldwijd en ook in Nederland neemt het gebruik toe.2 Het werkingsspectrum omvat vele grampositieve micro-organismen. Vancomycine wordt vooral ingezet bij infecties met stafylokokken en streptokokken die resistent kunnen zijn tegen andere antibiotica. Het is niet werkzaam tegen gramnegatieve micro-organismen.1 Vancomycine is onder andere geïndiceerd bij een verdenking op of bij bewezen bacteriëmie – inclusief lijnsepsis –, peritonitis of osteomyelitis met grampositieve bacteriën. Hierbij is de farmacodynamische remming van de bacteriële groei afhankelijk van de ratio van de parameters blootstelling (‘area under the curve’ (AUC) van de geneesmiddelconcentratiecurve in de tijd) en minimaal inhibitoire concentratie (MIC), uitgedrukt als AUC/MIC, of afhankelijk van de tijdsduur van geneesmiddelconcentratie boven de MIC.3-8

Weinig is bekend over de relatie tussen serumconcentraties van vancomycine en de klinische respons. In de hedendaagse praktijk wordt vancomycine veelal per intermitterende intraveneuze infusie (III) toegediend, waarbij dalspiegels worden bepaald om een adequate behandeling te waarborgen. Deze toedieningswijze is echter niet gebaseerd op farmacodynamische principes, maar is enkele decennia geleden voortgekomen uit praktische overwegingen toen vancomycine werd geïntroduceerd.9

Continue intraveneuze infusie (CII) wordt steeds meer toegepast en is in theorie effectiever dan III. Immers, bij intermitterende toediening zal aan het eind van het doseringsinterval de kans bestaan dat de concentratie beneden de MIC van de pathogeen daalt en de bacteriële groei niet meer wordt geremd. Daarnaast zijn er in de afgelopen jaren verontrustend hoge percentages van therapiefalen gevonden bij de behandeling van micro-organismen die verminderd gevoelig waren voor vancomycine.10,11 Waar sommige auteurs geloven in het verhogen van de dosering bij III of het nastreven van hogere dalspiegels,12-17 kiezen anderen voor alternatieve vormen van toediening, zoals CII,18-20 in een poging de farmacodynamiek te optimaliseren. Gezien de groeiende toepassing van CII in Nederlandse ziekenhuizen en de tendens patiënten in de thuissituatie ook met een continue infusie te behandelen, verrichtten wij een systematisch literatuuronderzoek naar de verschillen in klinische uitkomsten tussen continue en intermitterende toediening van vancomycine bij volwassen patiënten.

Methode

In PubMed werden op basis van de zoektermen ‘continuous’, ‘intermittent’ en ‘vancomycin’ alle gepubliceerde Engelstalige vergelijkende studies tot en met 1 augustus 2011 geselecteerd waarin klinische uitkomstmaten werden gerapporteerd. Geen beperkingen werden gesteld aan de therapieduur of de dosering van vancomycine.

Als primaire uitkomstmaten hanteerden wij klinisch falen en bijwerkingen van de therapeutische interventie met vancomycine. Klinisch falen van de behandeling werd in alle studies gedefinieerd als het aanhouden van symptomen in het infectiegebied of het heroptreden van de infectie ondanks interventie met vancomycine. In de geselecteerde publicaties zochten wij bovendien naar alle bijwerkingen die met de vancomycine-interventie zijn geassocieerd. Nefrotoxiciteit werd daarbij gedefinieerd als een 50% stijging van de serumcreatinineconcentratie of, als dit niet was gerapporteerd, de relatieve daling van de creatinineklaring. Tot slot werd onder een succesvolle behandeling verstaan dat de patiënt na voltooiing van therapie gedurende 12 maanden vrij was van symptomen.

Resultaten

In eerste aanleg werden 60 studies gevonden. Na exclusie van niet-Engelstalige studies (n = 9) en van studies bij niet-volwassenen (n = 29) werden 22 studies geëvalueerd. Van deze onderzoeken werden alleen studies in de analyse opgenomen waarbij de intermitterende toediening van vancomycine ook daadwerkelijk werd vergeleken met continue infusie aan de hand van klinische uitkomstmaten. Uiteindelijk werden 6 klinische vergelijkende studies geïncludeerd in dit onderzoek (figuur). Van deze 6 studies waren er 4 retrospectief en 2 prospectief opgezet. Deze studies zijn opgenomen in de tabel.

Figuur 1
Figuur 2

Effectiviteit

3 studies onderzochten de effectiviteit van vancomycine per continue infusie vergeleken met intermitterende toediening.21-23 In een prospectieve gerandomiseerde studie werden beide toedieningswijzen bestudeerd bij 119 IC-patiënten met ernstige stafylokokkeninfecties. Deze patiënten werden ingedeeld in de groepen CII (n = 61) en III (n = 58). Er werden geen significante verschillen gevonden in het falen op klinische uitkomstmaten (klinisch falen bij 21 versus 19% voor CII respectievelijk III). Wel bleek CII 23% goedkoper te zijn dan III.23

In een prospectief vergelijkend onderzoek bij 44 patiënten met een infectie door grampositieve kokken en osteomyelitis werd CII (n = 23) vergeleken met III (n = 21).22 Hierbij werd vancomycine hoog gedoseerd (40 mg/kg per dag). De duur van de behandeling was 9-14 weken. Hooggedoseerde CII toonde minder klinisch falen dan III (8,7 versus 9,5%). Daarnaast werd gevonden dat het percentage succesvol behandelde patiënten bij CII hoger lag dan bij III (94,4 versus 77,8%). Deze bevindingen waren echter niet statistisch significant.22

In een retrospectieve studie werden dezelfde 44 patiënten uit deze laatste studie vergeleken met 45 patiënten met osteomyelitis die waren behandeld met een standaarddosering vancomycine (20 mg/kg per dag) toegediend via III. De therapieduur bedroeg bij alle patiënten meer dan 4 weken. Het klinisch falen bedroeg 22,3% bij de III-groep die de standaarddosering had gekregen. Na pooling van alle patiëntengroepen werd geconcludeerd dat CII met hoge doses statistisch significant effectiever was dan III met hoge doses of III in standaarddosering (p = 0,02), afgemeten aan de percentages patiënten bij wie de behandeling klinisch had gefaald.21

Toxiciteit

In 2 retrospectieve studies werd gekeken naar de verschillen tussen CII en III in effect op de nierfunctie. In een vergelijkende studie bij 149 IC-patiënten die een openhartoperatie hadden ondergaan, was CII iets minder nefrotoxisch dan III, maar dit verschil was statistisch niet significant.24 In de III-groep waren 30 patiënten ingedeeld en 119 patiënten in de CII-groep. Ernstige sepsis kwam in beide regimes voor (CII: 5,0%; III: 3,3%; p = 0,70). In de CII-groep ontwikkelde 1 patiënt (0,9%) een septische shock. Nefrotoxiciteit kwam voor bij 36,7% van de patiënten in de III-groep en bij 27,7% van de patiënten in de CII-groep (p = 0,3). Verder leidde volgens de auteurs een stijging van de serumconcentratie vancomycine met 1 mg/l tot een gemiddelde stijging van de creatinineconcentratie met 3,5 mmol/l bij III tegen 0,53 mmol/l bij CII (p < 0,001) op dag 10 na het begin van de therapie.24

De tweede retrospectieve studie includeerde 167 poliklinische patiënten die met CII (n = 112) of III (n = 55) in de thuissituatie behandeld waren vanwege onder andere orthopedische infecties.25 Hier bleek de cumulatieve prevalentie van nefrotoxiciteit 15,6% te zijn. Hoewel de CII-groep minder nefrotoxiciteit leek te vertonen (10%) dan de III-groep (25%), werd er geen statistisch significant verschil aangetoond (p = 0,139). Dit was waarschijnlijk te wijten aan een te kleine onderzoekspopulatie. Wel ontwikkelde nefrotoxiciteit zich significant minder snel bij CII dan bij III (p = 0,036).25

De eerder genoemde prospectieve studie bij patiënten met osteomyelitis toonde een statistisch significant verschil in het aantal bijwerkingen, zoals nefrotoxiciteit en flebitis, bij CII versus III (8,7 versus 42,9%; p = 0,03).22 In deze studie bleek ook de gemiddelde stijging in de serumconcentratie creatinine significant hoger in de III-groep (p = 0,02).

In een gerandomiseerde, prospectieve studie met gekruiste opzet bij 10 patiënten werd voornamelijk gekeken naar mogelijke verschillen in farmacokinetische parameters bij CII- en III-groepen; het ging hierbij om patiënten bij wie infectie door een grampositieve bacterie werd verondersteld of microbiologisch werd bevestigd.9 In geen van beide groepen werden bijwerkingen waargenomen, noch werd een significant verschil gevonden in de tijd waarin de vancomycineconcentratie boven de MIC lag of in de ratio AUC/MIC per 24 h.9

Tot slot werden er in de eerder genoemde prospectieve studie bij patiënten met sepsis op een IC geen significante verschillen gevonden in nefrotoxiciteit (16 versus 19% voor CII respectievelijk III; p = 0,64).23

Beschouwing

Uit ons literatuuronderzoek blijkt dat er weinig vergelijkende studies zijn waarin de verschillen tussen continue intraveneuze infusie en intermitterende intraveneuze infusie goed zijn beoordeeld op klinische uitkomstmaten. Slechts 3 studies onderzochten de effectiviteit – bij in totaal 119 patiënten met ernstige sepsis en 89 patiënten met osteomyelitis –, waarvan 2 een prospectief gerandomiseerde opzet hadden. Op basis van de beperkte informatie kan geconcludeerd worden dat CII en III waarschijnlijk gelijkwaardig zijn in effectiviteit. In het geval van een osteomyelitis geeft hooggedoseerde CII in 2 studies zelfs betere resultaten op klinische uitkomstmaten dan III.21,22 Hierbij merken wij op dat in deze buitenlandse onderzoeken meestal hogere serumconcentraties werden nagestreefd dan in Nederland gebruikelijk is. Daar staat tegenover dat de micro-organismen in het buitenland vaak hogere MIC’s voor vancomycine hebben.

Niet geïncludeerd in dit literatuuronderzoek wegens het ontbreken van beide primaire uitkomstmaten, maar wel noemenswaardig is een retrospectieve studie met 25 IC-patiënten bij wie een MRSA-infectie bevestigd was. In deze studie werden orgaanfuncties geëvalueerd aan de hand van de ‘Sequential organ failure assessment’ (SOFA)-score bij patiënten die vancomycine per CII (n = 11) of III kregen (n = 14). Deze gemiddelde score was onveranderd bij III (bij aanvang III: 4,84, SD: 2,48; bij het stoppen van de toediening: 4,0, SD: 3,9) en daalde significant bij CII (6,62 bij aanvang, SD: 2,2; 4,37 bij stoppen van de toediening, SD: 3,5; p < 0,05) als gevolg van een verbeterde orgaanfunctie. De CII- en III-groepen waren echter afkomstig van verschillende IC-afdelingen.3 Verder geeft CII hogere en stabielere concentraties in bijvoorbeeld pleuraal exudaat dan III.26

Naar bijwerkingen is meer onderzoek gedaan (6 studies met in totaal 534 patiënten). Een belangrijke bevinding is dat CII minder bijwerkingen lijkt te geven dan III, zoals bleek uit onderzoek bij patiënten met osteomyelitis (zie de tabel). De resultaten van studies waarin de nierfunctie nadrukkelijk was onderzocht, suggereren dat met CII de nefrotoxiciteit te verminderen is.24,25 Naast een niet-significant lagere prevalentie van nefrotoxiciteit werd bij CII een significant tragere ontwikkeling van nefrotoxiciteit waargenomen.25

Het is echter complex om een goed vergelijkend onderzoek met CII en III, waarin patiënten een equivalente expositie aan vancomycine krijgen, op te zetten. De meeste studies streven naar adequate dalspiegels bij III en adequate ‘steady state’-concentraties bij CII. De expositie aan vancomycine uitgedrukt als AUC zal sterk verschillen tussen beide doseerregimes. Men dient zich er ook bewust van te zijn dat de expositie afhankelijk kan zijn van de nierfunctie. Een slechte nierfunctie kan immers leiden tot hogere serumconcentraties en vice versa.

CII kent een aantal praktische voordelen ten opzichte van III, zoals controle van de serumconcentratie door bloedafname op één willekeurig gekozen tijdstip in plaats van herhaalde bloedafname op gezette tijden voor de bepaling van dalspiegels. Wel is van belang dat de bloedafname bij CII gebeurt als een steady state is bereikt. Bij de start van CII kan een oplaaddosis gegeven worden die gebaseerd is op het verdelingsvolume, waarmee de ‘steady state’ sneller wordt bereikt. Wanneer de patiënt een standaardoplaaddosis krijgt met een oplaadduur van 2 h en een vervolgdosering die is gebaseerd op de nierfunctie, zal de steady state tussen 24 h en 48 h na het begin van de toediening bereikt zijn.14,27

Continue toediening biedt voorts de mogelijkheid om patiënten eerder thuis te behandelen met een mobiele volumetrische infuuspomp of elastomeer-infuuspomp. Dit geldt in het bijzonder voor orthopedische patiënten met een osteomyelitis die niet ernstig ziek zijn en die gedurende enkele weken met vancomycine behandeld moeten worden. Bij CII is wisseling van de infuuszak of pomp slechts 1 maal per 24 h noodzakelijk, terwijl er bij III minimaal elke 12 h een nieuwe toediening plaats moet vinden. Op deze frequentie zijn de meeste thuiszorg- en verpleeghuisorganisaties vaak niet toegerust.

Bovendien is CII kostenefficiënter dan III.21 Er zijn minder verpleegkundige handelingen noodzakelijk bij toediening van een continu infuus en er wordt minder vancomycine verbruikt per 24 h.28 De kosten die worden bespaard doordat een patiënt eerder uit het ziekenhuis ontslagen kan worden, zijn hierbij buiten beschouwing gelaten, maar het is aangetoond dat ook op dit terrein een significante kostenbesparing valt te behalen.29 De financiële voordelen voor de behandelende kliniek worden door de huidige bekostigingsstructuur rondom ziekenhuisverplaatste zorg echter aanzienlijk gereduceerd.

Naast de genoemde voordelen kent CII ook enkele potentiële nadelen. Zo zou een continu infuus problematisch kunnen zijn wanneer naast vancomycine andere medicatie via dezelfde lijn moet worden gegeven. Voor de meest relevante comedicatie is uitgezocht welke middelen onverenigbaar zijn met vancomycine; in veel gevallen kan toediening via een Y-stuk uitkomst bieden, waarbij zo nodig de toediening van vancomycine per infuus korte tijd gestaakt kan worden.

De behandeling van MRSA-stammen met MIC’s hoger dan 1 mg/l zou problematisch kunnen zijn met CII, omdat bij deze stammen zeer hoge concentraties nagestreefd zouden moeten worden om de effectiviteit op basis van de AUC/MIC-ratio te waarborgen.30 Hiermee neemt voornamelijk de kans op nefrotoxiciteit toe.25 Het percentage patiënten bij wie nefrotoxiciteit optreedt, neemt ook bij III toe met het ophogen van de dalspiegel.31 Daarom zou in deze zeldzame gevallen het ophogen van de streefconcentratie en de daarmee samenhangende verhoogde kans op nefrotoxiciteit afgewogen moeten worden tegen het inzetten van alternatieve antibiotica.

Conclusie

Uit dit literatuuronderzoek blijkt er dat weinig vergelijkend onderzoek is uitgevoerd waarin intermitterende en continue infusie van vancomycine onderling zijn vergeleken op klinische uitkomstmaten. Op grond van het momenteel beschikbare bewijs lijkt toediening per continu infuus bij de meeste indicaties niet inferieur aan intermitterende toediening; CII heeft mogelijk voordelen bij de behandeling van osteomyelitis en pleuraempyeem. Er zijn aanwijzingen dat CII minder nefrotoxisch is dan III. Tot slot is CII goedkoper en kent het enkele andere praktische voordelen, zoals eenvoudigere controle van de dosering en de mogelijkheid tot doorbehandelen in de thuissituatie. Er zijn geen grote bezwaren die pleiten tegen het toepassen van CII van vancomycine.

Leerpunten

  • Vancomycine wordt ingezet bij een verdenking op of bij bewezen bacteriëmie, peritonitis of osteomyelitis met grampositieve bacteriën.

  • In de meeste klinieken wordt vancomycine intermitterend per infuus toegediend.

  • Uit de beschikbare literatuur blijkt continue infusie van vancomycine even effectief te zijn als intermitterende toediening; bij de behandeling van osteomyelitis is het mogelijk superieur.

  • Er zijn duidelijke aanwijzingen dat continue infusie minder nefrotoxisch is dan intermitterende infusie.

  • Continue toediening is goedkoper, maakt controle van de antibioticumconcentratie in serum eenvoudiger en biedt de mogelijkheid bepaalde patiënten sneller uit het ziekenhuis te ontslaan.

Literatuur
  1. Informatorium Medicamentorum (ed. 2011). Den Haag: Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie; 2011.

  2. NethMap 2010. Consumption of antimicrobial agents and antimicrobial resistance among medically important bacteria in the Netherlands. Amsterdam/Bilthoven: Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid en RIVM, 2010.link

  3. Di Filippo A, et al. Continuous infusion of vancomycin in methicillin-resistant staphylococcus infection. Chemotherapy. 1998;44:63-8 Medline. doi:10.1159/000007092

  4. Hazlewood KA, et al. Vancomycin-associated nephrotoxicity: grave concern or death by character assassination? Am J Med. 2010;123:182.e1-7.Medline

  5. Moise-Broder PA, et al. Pharmacodynamics of vancomycin and other antimicrobials in patients with Staphylococcus aureus lower respiratory tract infections. Clin Pharmacokinet. 2004;43:925-42 Medline. doi:10.2165/00003088-200443130-00005

  6. Roberts JA, Lipman J. Antibacterial dosing in intensive care: pharmacokinetics, degree of disease and pharmacodynamics of sepsis. Clin Pharmacokinet. 2006;45:755-73 Medline. doi:10.2165/00003088-200645080-00001

  7. Rybak MJ. The pharmacokinetic and pharmacodynamic properties of vancomycin. Clin Infect Dis. 2006;42(Suppl 1):S35-9 Medline. doi:10.1086/491712

  8. Zimmermann AE, Katona BG, Plaisance KI. Association of vancomycin serum concentrations with outcomes in patients with gram-positive bacteremia. Pharmacotherapy. 1995;15:85-91 Medline.

  9. James JK, et al. Comparison of conventional dosing versus continuous-infusion vancomycin therapy for patients with suspected or documented gram-positive infections. Antimicrob Agents Chemother. 1996;40:696-700 Medline.

  10. Lodise TP, et al. Relationship between vancomycin MIC and failure among patients with methicillin-resistant Staphylococcus aureus bacteremia treated with vancomycin. Antimicrob Agents Chemother. 2008;52:3315-20 Medline. doi:10.1128/AAC.00113-08

  11. Pea F, Viale P. Should the currently recommended twice-daily dosing still be considered the most appropriate regimen for treating MRSA ventilator-associated pneumonia with vancomycin? Clin Pharmacokinet. 2008;47:147-52 Medline. doi:10.2165/00003088-200847030-00001

  12. Hidayat LK, et al. High-dose vancomycin therapy for methicillin-resistant Staphylococcus aureus infections: efficacy and toxicity. Arch Intern Med. 2006;166:2138-44 Medline.doi:10.1001/archinte.166.19.2138

  13. Scheetz MH, et al. Potential impact of vancomycin pulmonary distribution on treatment outcomes in patients with methicillin-resistant Staphylococcus aureus pneumonia. Pharmacotherapy. 2006;26:539-50 Medline. doi:10.1592/phco.26.4.539

  14. Pea F, et al. Prospectively validated dosing nomograms for maximizing the pharmacodynamics of vancomycin administered by continuous infusion in critically ill patients. Antimicrob Agents Chemother. 2009;53:1863-7 Medline. doi:10.1128/AAC.01149-08

  15. Rybak M, et al. Therapeutic monitoring of vancomycin in adult patients: a consensus review of the American Society of Health-System Pharmacists, the Infectious Diseases Society of America, and the Society of Infectious Diseases Pharmacists. Am J Health Syst Pharm. 2009;66:82-98 Medline. doi:10.2146/ajhp080434

  16. Rybak MJ, et al. Therapeutic monitoring of vancomycin in adults summary of consensus recommendations from the American Society of Health-System Pharmacists, the Infectious Diseases Society of America, and the Society of Infectious Diseases Pharmacists. Pharmacotherapy. 2009;29:1275-9 Medline. doi:10.1592/phco.29.11.1275

  17. Rybak MJ, et al. Vancomycin therapeutic guidelines: a summary of consensus recommendations from the infectious diseases Society of America, the American Society of Health-System Pharmacists, and the Society of Infectious Diseases Pharmacists. Clin Infect Dis. 2009;49:325-7 Medline. doi:10.1086/600877

  18. Gonzalez-Ruiz A, Richardson J. Are glycopeptides still appropriate and convenient for empiric use? J Chemother. 2008;20:531-41 Medline.

  19. Plan O, et al. Continuous-infusion vancomycin therapy for preterm neonates with suspected or documented Gram-positive infections: a new dosage schedule. Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed. 2008;93:F418-21 Medline. doi:10.1136/adc.2007.128280

  20. Roberts JA, et al. Better outcomes through continuous infusion of time-dependent antibiotics to critically ill patients? Curr Opin Crit Care. 2008;14:390-6 Medline. doi:10.1097/MCC.0b013e3283021b3a

  21. Boffi El Amari E, et al. High versus standard dose vancomycin for osteomyelitis. Scand J Infect Dis. 2004;36:712-7 Medline.

  22. Vuagnat A, et al. High dose vancomycin for osteomyelitis: continuous vs. intermittent infusion. J Clin Pharm Ther. 2004;29:351-7 Medline. doi:10.1111/j.1365-2710.2004.00572.x

  23. Wysocki M, et al. Continuous versus intermittent infusion of vancomycin in severe Staphylococcal infections: prospective multicenter randomized study. Antimicrob Agents Chemother. 2001;45:2460-7 Medline. doi:10.1128/AAC.45.9.2460-2467.2001

  24. Hutschala D, et al. Influence of vancomycin on renal function in critically ill patients after cardiac surgery: continuous versus intermittent infusion. Anesthesiology. 2009;111:356-65 Medline. doi:10.1097/ALN.0b013e3181a97272

  25. Ingram PR, et al. Nephrotoxicity of continuous versus intermittent infusion of vancomycin in outpatient parenteral antimicrobial therapy. Int J Antimicrob Agents. 2009;34:570-4 Medline. doi:10.1016/j.ijantimicag.2009.07.011

  26. Byl B, et al. Vancomycin penetration of uninfected pleural fluid exudate after continuous or intermittent infusion. Antimicrob Agents Chemother. 2003;47:2015-7 Medline. doi:10.1128/AAC.47.6.2015-2017.2003

  27. van Maarseveen EM, et al. Continuous infusion of vancomycin: effective, efficient and safe [Abstract p131], in: 12th Congress of Therapeutic Drug Monitoring & Clinical Toxicology. Stuttgart: IATDMCT; 2011, p. 514.

  28. van Zanten AR, et al. Importance of nondrug costs of intravenous antibiotic therapy. Crit Care. 2003;7:R184-90 Medline. doi:10.1186/cc2388

  29. Bernard L, et al. Outpatient parenteral antimicrobial therapy (OPAT) for the treatment of osteomyelitis: evaluation of efficacy, tolerance and cost. J Clin Pharm Ther. 2001;26:445-51 Medline. doi:10.1046/j.1365-2710.2001.00380.x

  30. Panday PN, Sturkenboom M. Continuous infusion of vancomycin less effective and safe than intermittent infusion, based on pharmacodynamic and pharmacokinetic principles. Clin Infect Dis. 2009;49:1964-5.Medline

  31. Lodise TP, et al. Relationship between initial vancomycin concentration-time profile and nephrotoxicity among hospitalized patients. Clin Infect Dis. 2009;49:507-14 Medline. doi:10.1086/600884

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Ziekenhuisapotheek, Utrecht.

Drs. E.M. van Maarseveen, ziekenhuisapotheker; W.H. Man, BSc.

Apotheek Haagse Ziekenhuizen, Den Haag.

Dr. D.J. Touw, ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog.

Groene Hart Ziekenhuis, Ziekenhuisapotheek, Gouda.

Drs. A.W. Bouma, ziekenhuisapotheker.

Ziekenhuis Gelderse Vallei, afd. Intensive Care, Ede.

Dr. A.R.H. van Zanten, internist-intensivist.

Contact drs. E.M. van Maarseveen (e.m.vanmaarseveen@umcutrecht.nl)

Verantwoording

Dr. Miquel Ekkelkamp (arts-microbioloog, UMC Utrecht) gaf commentaar op een eerdere versie van het manuscript.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 21 september 2011

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Met interesse hebben we het literatuuronderzoek “Continue en intermitterende infusie van vancomycine  even effectief’’ gelezen van E. van Maarseveen et al. in het NTVG van 23 oktober jongstleden. Behalve even effectief wordt in het artikel ook aangegeven dat continue infusie mogelijk minder nefrotoxisch is en goedkoper.

Als aanvulling hierop willen wij u attenderen op een veiligheidsaspect. Bij aanvang van continue toediening moet een schatting gemaakt worden van de benodigde dosering. Deze zal zoals gebruikelijk gebaseerd worden op de geschatte creatinineklaring berekend met formules uit de serum creatinine. Echter serumcreatinine alléén heeft slechts een beperkte voorspellende waarde voor de daadwerkelijke vancomycineklaring [1].

Probleem is dat bij verminderde vancomycineklaring bij continue toediening eerder (sterk) verhoogde dalspiegels bereikt worden dan bij intermitterende toediening. Zeker wanneer, zoals de auteurs aanbevelen, er eerst een oplaaddosis wordt gegeven. Wanneer monitoring, zoals aanbevolen, pas 24 tot 48 uur na start therapie plaatsvindt, wanneer steady state is bereikt, kunnen inmiddels al serumspiegels in het toxische gebied bereikt zijn. De initiële dalspiegel draagt bij tot de nefrotoxiciteit [2].

Om deze reden stellen wij, wanneer nog geen informatie over de vancomycinekinetiek beschikbaar is, de volgende aanpak voor:

  • Start eerst met een klassiek intermitterend doseerschema en bepaal zo mogelijk al bij de eerste gift de top- en dalspiegel.
  • Bereken hieruit de farmacokinetische parameters met behulp van maximum a posteriori Bayesian estimation. Deze methode is betrouwbaar om de individuele vancomycineklaring te berekenen [3].
  • Bereken hiermee de juiste dagdosis en schakel dan over op continue toediening.
  • Vervolgens kan dan worden volstaan met periodieke meting van de steady state vancomycineconcentratie.

L M L Stolk, ziekenhuisapotheker /klinisch farmacoloog S Croes, ziekenhuisapotheker in opleiding Klinische Farmacie en Toxicologie Maastricht Universitair Medisch Centrum

Referenties   [1] Croes S, Neef  C, Stolk L. Outcomes associated with AUC24/MIC nomogram dosing of vancomycin. Ann Pharmacother 2011;45:1313-4.   [2] Lodise TP, Patel N, Lomaestro BM et al. Relationship between initial vancomycinconcentration-time profile and nephrotoxicity among hospitalized patients. Clin Infect Dis2009;49:507-14.   [3] Van der Meer A, Marcus M, Touw D et al. Optimal sampling strategy development methodology using maximum a posteriori Bayesian estimation. Ther Drug Monitor 2011;33:133-46.

Erik
van Maarseveen

Stolk et al snijden een belangrijk punt aan met betrekking tot de beperkingen van een geschatte klaring op basis van het serum creatinine. Wij onderschrijven dat het instellen van een geïndividualiseerde dosering vancomycine op basis van de geschatte creatinineklaring zijn beperkingen kent [1]. Echter, voor de continue toediening van vancomycine hebben Pea et al in een ICU-populatie aangetoond dat er een goede correlatie bestaat tussen de geschatte creatinineklaring en de bepaalde vancomycine klaring bij continue infusie. In dit onderzoek werden 63 patienten na een oplaaddosering van 15 mg/kg ingesteld op een continue dosering van vancomcyine gebaseerd op de geschatte creatinineklaring [2]. De hoogste teruggevonden steady state serumspiegel (Css) van vancomycine was 27,5 mg/L. Daarnaast vonden wij zelf middels vergelijkbaar opgezet onderzoek een maximale Css van 24 mg/L [3]. Een Css tussen 20 en 25 mg/L wordt bij behandeling van orthopedische patiënten als therapeutisch beschouwd en zijn niet gerelateerd aan een verhoogde kans op toxiciteit bij continue infusie [4]. Daarnaast is het van belang om te vermelden dat nefrotoxiciteit bij continue toediening zich significant minder snel ontwikkelt dan bij intermitterende toediening en dat op basis van een dosiscorrectie binnen 24-48 uur eventuele verhoogde blootstelling van korte duur zal zijn [5]. Aangezien de benodigde informatie over de individuele vancomycine kinetiek op gelijke wijze onder continue infusie verkregen kan worden, is het starten met intermitterende infusie en vervolgens overgaan op continue infusie niet nodig. Ons advies aan voorschrijvers van vancomycine per continue infusie is om in het bijzonder bij langdurig bedlegerige patiënten rond 24 na start een spiegel af te nemen om zodoende eventuele overexpositie tijdig te detecteren.  

 

 

E.M. van Maarseveen, ziekenhuisapotheker

Wai Hong Man, BSc

Klinische Farmacie, Universitair Medisch Centrum, Utrecht

 

D.J. Touw, ziekenhuisapotheker/klinisch farmacoloog

Apotheek Haagse Ziekenhuizen, Den Haag

 

A.W. Bouma, ziekenhuisapotheker

Apotheek, Groene Hart Ziekenhuis, Gouda

 

A.R.H. van Zanten, internist-intensivist

Intensive Care, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede

 

 

 

[1] Baptista JP, Udy AA, Sousa E et al., A comparison of estimates og glomerular filtration in critically ill patients with augmentated renal clearance, Crit Care 2011Jun 8;15(3):R139.

[2] Pea, F., et al., Prospectively validated dosing nomograms for maximizing the pharmacodynamics of vancomycin administered by continuous infusion in critically ill patients. Antimicrob Agents Chemother, 2009. 53(5): p. 1863-7.

[3] van Maarseveen, E.M. et al, Continuous infusion of vancomycin: effective, efficient and safe [Abstract], in 12th Congress of Therapeutic Drug Monitoring & Clinical Toxicology. 2011: Stuttgart: IATDMCT 2011. p. p 514. Abstract p131.

[4] Boffi El Amari, E., et al., High versus standard dose vancomycin for osteomyelitis. Scand J Infect Dis, 2004. 36(10): p. 712-7.

Jan W.
Schoones

Van Maarseveen et al. (1) hebben onlangs een systematisch literatuuronderzoek gepubliceerd. Het is echter de vraag in hoeverre dit literatuuronderzoek systematisch is te noemen. Men heeft alleen in PubMed gezocht naar artikelen waar de volgende drie termen in voorkomen:

 

continuous AND intermittent AND vancomycin

 

Deze zoekactie leverde 60 referenties op. De vrij geringe opbrengst, zou aanleiding moeten zijn om deze vraag ook toe te passen in andere bestanden. Want niet alleen is de juiste combinatie van verschillende concepten onderdeel van een systematisch literatuuronderzoek, met name het zoeken in meer dan één bestand is een essentiële component van een systematisch literatuuronderzoek (2). Vooral Embase is dan relevant aangezien een zoekactie in dit bestand in de regel extra referenties oplevert op het gebied van farmacologische literatuur. In Embase zou de vraag als volgt kunnen worden geformuleerd (in de OVID-versie van Embase):

 

(continuous infusion/ OR continuous*.af) AND intermittent*.af AND (vancomycin/ OR vancomycin*.af)

 

In Embase levert deze vraag 137 referenties op, tegenover de 66 gevonden referenties in PubMed (datum zoekactie: 3 januari 2012). Van deze 141 zijn er 89 uniek

 

In een ander relevant bestand, Web of Science levert de vraag 81 referenties op, waarvan 27 uniek ten opzichte van PubMed en Embase. Deze zoekactie is dan als volgt:

 

TS=(continuous* AND intermittent* AND vancomycin*)

 

Met deze vrij eenvoudige handelingen kunnen 116 referenties extra gevonden worden ten opzichte van de 66 in PubMed gevonden referenties. Dit is een aanzienlijke set, waarvan verwacht mag worden dat referenties uit deze set de conclusies, die Van Maarseveen et al. trekken, zouden kunnen beïnvloeden.

 

Drs. Jan W. Schoones

Coördinator Collectiemanagement / Informatiespecialist

Walaeus Bibliotheek

Leids Universitair Medisch Centrum

C1-Q

Postbus 9600

2300 RC Leiden

071-5262182

j.w.schoones@lumc.nl

 

 

1. van Maarseveen EM, Man WH, Touw DJ, Bouma AW, van Zanten AR. Continue en intermitterende infusie van vancomycine even effectief. Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155(42):A2667.

 

2. Schoones JW. Gastrojejunostomie versus endoscopische stentplaatsing als palliatieve behandeling bij een maligne vernauwing van het duodenum: overzicht van voor- en nadelen op basis van een literatuurstudie. Ned Tijdschr

Geneeskd. 2007 May 5;151(18):1044-5.

Erik
van Maarseveen

Wij danken Drs. Schoones voor deze waardevolle reactie. In het artikel hebben wij inderdaad niet gerapporteerd dat Embase tevens doorzocht is op de termen continuous* AND intermittent* AND vancomycin*. Deze zoekactie leverde in augustus 2011 2 artikelen op als mogelijke extra referenties. Het eerste artikel kon niet worden opgenomen in ons literatuuroverzicht, omdat het artikel is opgenomen in een niet-Engelstalig tijdschrift [1]. Het tweede artikel beschrijft slechts farmacokinetische en geen klinische uitkomstmaten [2]. Het is een omissie dat deze zoekopdracht niet in het artikel opgenomen is. Daarnaast hebben wij naar aanleiding van de reactie van drs. Schoonen Web of Science recent tevens doorzocht op bovengenoemde termen. Dit leverde geen extra artikelen op welke opgenomen zouden kunnen worden in onze analyse ten opzichte van de Embase en Pubmed zoekopdrachten. Concluderend kunnen wij stellen dat het toevoegen van zoekopdrachten in Embase en Web of Science de methodologie van het onderzoek ten goede zou zijn gekomen. Echter, het aantal opgenomen studies en de getrokken conclusies worden hierdoor niet beïnvloed.

 

Erik van Maarseveen

 

1. ŠtěpánM., ChytraI., PelnářP., et al., Continuous infusion versus intermittent administration of vancomycin in critically ill patients with Gram-positive infections resistant to beta-lactam antibiotics, Anesteziologie a Intenzivni Medicina 2009 20:6(309-316)

 

2. MatthewsZ., Vancomycin continuous infusion: A cohort of 23 intensive care unit patients, Australian Journal of Hospital Pharmacy 2001 31:2