Conservatieve behandeling van een spontane miltruptuur bij een patiënt met de ziekte van Pfeiffer

Klinische praktijk
B.R. Toorenvliet
R.Th.J. Kortekaas
A.H.P. Niggebrugge
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:1696-8
Abstract

Samenvatting

Een 30-jarige man die al enkele weken klachten van verkoudheid had, meldde zich op de Spoedeisende Hulp met pijn linksboven in de buik. Er had zich geen trauma voorgedaan. De patiënt had een spontane miltruptuur op basis van mononucleosis infectiosa. Hij werd tijdens een opname van 7 dagen met succes conservatief behandeld. Spontane miltruptuur is een zeldzame, doch ernstige complicatie van de ziekte van Pfeiffer. Alarmerende symptomen zijn pijn linksboven in de buik, verergering bij inspiratie en hemodynamische instabiliteit. Splenectomie is de geaccepteerde behandeling bij hemodynamisch instabiele patiënten, maar sommigen kan men adequaat conservatief behandelen. Zij moeten in de kritische fase geobserveerd worden en een periode van activiteitsrestrictie opvolgen na ontslag. Over de lengte en inhoud van deze activiteitsrestrictie bestaat geen consensus.

Auteursinformatie

Ziekenhuis Bronovo, afd. Heelkunde, Postbus 96.900, 2509 JH Den Haag.

B.R.Toorenvliet, co-assistent; R.Th.J.Kortekaas, assistent-geneeskundige; dr.A.H.P.Niggebrugge, chirurg.

Contact dr.A.H.P.Niggebrugge (artnig@wanadoo.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Apeldoorn, november 2002,

De paragraaf ‘beschouwing’ in het artikel van Toorenvliet et al. (2002:1696-8) roept een aantal vragen op over de getallen die genoemd worden betreffende de incidentie van mononucleosis infectiosa (MI) en de frequentie van splenomegalie.

Allereerst melden de auteurs een incidentie van MI van 25-50/100.000/jaar en zij verwijzen daarbij naar een artikel uit 1992 van Farley et al. die onderzoek verrichtten vanuit de Mayo Clinic naar het vóórkomen van miltrupturen. Het is onduidelijk of het hier gaat om een klinisch of een serologisch vastgestelde MI. Bovendien verschilt de incidentie sterk in diverse landen. In ontwikkelingslanden komt MI op zeer jonge leeftijd voor, terwijl in ons land de ziekte meestal klinisch manifest wordt in de puberteit en dan nog maar bij een beperkt (‘25-70%’?) aantal mensen. De kennis betreffende de klinische karakteristieken en het beloop van een acute MI-infectie is echter gebaseerd op oude, meestal retrospectieve studies in geselecteerde populaties zonder systematisch klinisch vervolgonderzoek.1 De Monosticon-test, die tot enige jaren geleden in Nederland als diagnosticum werd gebruikt, blijft maanden tot soms jaren na de acute fase van de aandoening positief en heeft vaak voor verwarrende incidentie- en prevalentiecijfers gezorgd. Gestandaardiseerd gebruik van huidige, serologische tests zal betrouwbaarder gegevens kunnen geven over de epidemiologie van MI. Het is bekend dat de diagnose ‘MI’ in een Nederlandse huisartsenpraktijk van 2500 patiënten 2-4 maal per jaar wordt gesteld.2 Uit huisartsenregistratieprojecten is verder bekend dat in de leeftijdsgroep 15-24 jaar er 7/100 patiënten/jaar bij de huisarts komen met MI. Van hen wordt slechts 1% verwezen naar de tweede lijn.3

Verder wordt het vóórkomen van splenomegalie mijns inziens door de auteurs overschat. In de beschouwing wordt vermeld dat bij 50% van de patiënten met MI een splenomegalie kan worden aangetoond en dat in vrijwel alle gevallen echografisch een miltvergroting wordt gevonden. Onduidelijk is of dit patiënten betreft die zijn opgenomen in verband met complicaties. Na bestudering van het artikel van Asgari en Begos uit 1997,4 waarnaar de auteurs verwijzen, blijkt dat ook dit artikel weer verwijst naar een artikel uit 1986 van Dommerby et al.5 Hierin staat dat er een echografisch onderzoek is gedaan bij 29 patiënten, opgenomen op een kno-afdeling met een klinisch manifeste MI en een positieve mononucleosistest. Zij vermelden verder dat slechts enkele patiënten een palpabele milt hadden. In mijn huisartsenpraktijk heb ik in een periode van 15 jaar bij 70 patiënten met een MI-infectie 5 keer klinisch een miltvergroting bij palpatie kunnen aantonen. Deze frequentie wordt bevestigd door een Amerikaans onderzoek uit 2001.1

W.A. Vrijman
Literatuur
  1. Rea TD, Russo JE, Katon W, Ashley RL, Buchwald DS. Prospective study of the natural history of infectious mononucleosis caused by Epstein-Barr virus. J Am Board Fam Pract 2001;14:234-42.

  2. Baks J, Elven E van, Beumis M, Dijk W van. Huisarts en laboratorium, practicum huisartsgeneeskunde. Utrecht: Bunge; 1987.

  3. Okkes IM, Oskam SK, Lamberts H. Van klacht naar diagnose: episodegegevens uit de huisartsenpraktijk. Bussum: Coutinho; 1998.

  4. Asgari MM, Begos DG. Spontaneous splenic rupture in infectious mononucleosis: a review. Yale J Biol Med 1997;70:175-82.

  5. Dommerby H, Stangerup SE, Stangerup M, Hancke S. Hepatosplenomegaly in infectious mononucleosis, assessed by ultrasonic scanning. J Laryngol Otol 1986;100:573-9.