In 1993 werd de Nederlandse Reanimatie Raad (NRR) opgericht. In de NRR hebben diverse organisaties zitting; doel is de ontwikkeling en verspreiding van kennis en kunde op het gebied van de reanimatie te uniformeren, te stimuleren en te coördineren.
In dat kader werd een aantal werkgroepen opgezet. Een hiervan, de Werkgroep Basale Reanimatie, had als doel het vergelijken en afstemmen van de diverse Nederlandse lesprogramma's voor leken en EHBO-ers op het terrein van de basale reanimatie. De term ‘basale reanimatie’ is een vertaling van het in de Angelsaksische landen gebruikte ‘basic life support’.
Op dit moment bestaan er verschillen tussen de diverse gebruikte programma's. Met de invoering van een uniform lesprogramma wordt bevorderd dat, ongeacht de organisatie die de scholing verzorgt, de basale reanimatie in Nederland op een en dezelfde wijze wordt uitgevoerd.
In dit artikel wordt verslag gedaan van de uitkomst van de Werkgroep Basale Reanimatie. Van de consensus…
(Geen onderwerp)
Amersfoort, maart 1996,
Het is verheugend dat consensus over een uniform reanimatie-onderwijsprogramma bereikt kon worden (1996;596-9). Helaas worden succespercentages van reanimaties wegens beperkte onderlinge vergelijkbaarheid niet vermeld. Ik noem de (zeer lage) succespercentages wel altijd tijdens mijn onderricht aan EHBO-ers. Naar mijn overtuiging en ervaring voorkomt deze voorkennis onterechte schuldgevoelens en twijfel aan eigen handelen na een reanimatiepoging waarna het slachtoffer het ziekenhuis niet levend verlaat. Ik vind dit een gemiste kans voor ‘preventieve nazorg’ aan leken en EHBO-ers die het geleerde, onder vaak moeilijke omstandigheden en met wisselend succes, hebben geprobeerd toe te passen.
(Geen onderwerp)
Nieuwegein, april 1996,
Collega Labadie snijdt met zijn opmerkingen over het niet vermelden van de succespercentages een interessant onderwerp aan. Binnen de Nederlandse Reanimatie Raad (NRR) is uitvoerig bij dit punt stilgestaan. Bij het maken van een afweging werd enerzijds gesteld dat goed onderzoek naar de succespercentages van reanimatie niet voorhanden is, en ook dat kennis van deze lage percentages ontmoedigend kan werken op de motivatie en het zelfvertrouwen van de hulpverleners. Anderzijds werd gesteld dat, hoewel precieze cijfers naar de overleving na reanimatie niet beschikbaar zijn, deze grofweg rond de 20% liggen. Bovendien kunnen, zoals ook door Labadie wordt opgemerkt, in geval van een niet-succesvolle reanimatie, mogelijke gevoelens van insufficiëntie bij de hulpverlener weggenomen worden. De NRR heeft besloten in zijn consensus de eerste argumenten te laten prevaleren.
(Geen onderwerp)
Nieuwveen, maart 1996,
Naar aanleiding van het overzicht van collega Van Vliet heb ik enkele opmerkingen betreffende de eerste hulp bij luchtwegobstructie door een corpus alienum (1996;596-9). Hij stelt dat bij een bewusteloze en liggende patiënt het lepelen en de zogenaamde ‘abdominal thrust’ uitgevoerd kunnen worden, waarbij de patiënt op de rug gedraaid wordt, de hulpverlener schrijlings over hem heen gaat zitten en druk in de bovenbuik uitoefent (bl. 598). Dit is ook afgebeeld in Wanneer elke seconde telt (uitgave 1996, bl. 32).1
In een eerdere uitgave van dit leerboekje, uit 1989, wordt de Heimlich-manoeuvre nog afgebeeld met het bewusteloze slachtoffer in de zijligging.2 Op grond van mijn ervaring met ‘Landelijke opleiding tot uitbeelding van slachtoffers’ (LOTUS)-slachtoffers is het goed mogelijk met twee knieën op de grond met de zijkant van één bovenbeen tegen de rug van het slachtoffer en met één arm onder de taille de handgreep van Heimlich uit te voeren. In de consensus wordt het stringente advies gegeven een bewusteloze patiënt altijd in de stabiele zijligging te brengen, zelfs bij kans op een nekletsel. Hier wordt de ademhalingsbelemmering door tong, braaksel en dergelijke blijkbaar van overwegend belang geacht, terwijl dit principe tijdens de Heimlich-manoeuvre in rugligging mijns inziens onnodig verlaten wordt, waardoor een groter gevaar ontstaat van later overlijden aan aspiratiepneumonie (zoals ik tweemaal van nabij meemaakte).3
Een tweede opmerking: zou het toch niet aan te raden zijn, voordat de handgrepen toegepast worden, eerst mond- en keelholte snel te inspecteren? Bij de twee genoemde ervaringen betrof het zwakzinnige patiënten, die respectievelijk een hard-elastisch balletje en een hardgekookt ei hadden ingeslikt. Na de mislukte handgrepen werd alsnog inspectie verricht. De voorwerpen waren daarbij nog net zichtbaar. Het balletje kon met moeite verwijderd worden, waarna een golf maaginhoud naar buiten kwam. Deze patiënt overleed de volgende dag aan aspiratiepneumonie. In het tweede geval had na inspectie als eerste handeling het ei wellicht verkleind of verwijderd kunnen worden. Inspectie als eerste handeling wordt door verschillende auteurs aangeraden.4-6
Tenslotte een derde opmerking. In vele instructies ontbreekt het mijns inziens belangrijke onderscheid tussen een onvolledige en een volledige afsluiting, zowel wat verschijnselen als wat eerste hulp betreft.127 Ook de term ‘dreigende verslikking’ in de nieuwste uitgave van Wanneer elke seconde telt blijft onduidelijk.1
Drenth J van. Wanneer elke seconde telt; leerboekje elementaire reanimatie. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, 1996.
Drenth J van. Wanneer elke seconde telt; leerboekje elementaire reanimatie. Den Haag: Nederlandse Hartstichting, 1989.
Orlowski JP. Vomiting as a complication of the Heimlich maneuver. JAMA 1987;258:512-3.
Merkelbach JW. De eerste hulp bij een ingeslikt of geaspireerd voorwerp. [LITREF JAARGANG="1982" PAGINA="2109-11"]Ned Tijdschr Geneeskd 1982;126:2109-11.[/LITREF]
Brauner DJ. The Heimlich maneuver: procedure of choice? [letter]. J Am Geriatr Soc 1987;35:78.
Sagar P, Goodman JS. Failure of Heimlich manoeuvre [letter]. Anaesthesia 1989;44:699-700.
Smit PTh. Oranje Kruis boekje; officiële handleiding tot het verlenen van eerste hulp bij ongelukken. 22e druk. Den Haag: Oranje Kruis, 1989.
(Geen onderwerp)
Nieuwegein, april 1996,
De Nederlandse Reanimatie Raad (NRR) heeft geprobeerd in zijn consensus over basale reanimatie de lesstof zo beperkt mogelijk te houden. Dit heeft er onder meer toe geleid dat diverse technieken niet zijn opgenomen in het lesmateriaal. Dat geldt ook voor de door collega Van Dongen beschreven techniek voor het verwijderen van een vreemd lichaam in de zijligging. Overigens zijn wij deze techniek niet eerder tegengekomen in de literatuur. Indien na het verwijderen van een vreemd lichaam het slachtoffer nog bewusteloos of suf is, dient het direct in de stabiele zijligging gebracht te worden. Dit is conform de beslissingen van de NRR; het principe van de stabiele zijligging wordt dus geenszins verlaten.
Inspectie van de orofarynx voor de handelingen om de luchtwegobstructie door een vreemd lichaam op te heffen, zal geen invloed hebben op de volgorde van die handelingen en zal volgens de visie van de NRR dus tot onnodig tijdverlies leiden. Eerst dienen enkele klappen tussen de schouderbladen gegeven te worden (in het programma opgenomen, omdat het simpel en natuurlijk is), vervolgens verricht men de Heimlich-manoeuvre. Indien deze niet succesvol is, kan als derde stap het zogenaamde lepelen onder gelijktijdige inspectie van mond en keel beproefd worden. Dit zal met name bij de bewusteloze patiënt succes kunnen hebben.
Het onderscheid tussen onvolledige en volledige afsluiting van de luchtwegen wordt inderdaad niet gemaakt. De basale eerstehulpmaatregelen verschillen echter niet voor beide vormen, zoals ook beschreven is in de Guidelines for cardiopulmonary resuscitation.1
Emergency Cardiac Care Committee and Subcommittees, American Heart Association. Part I. Introduction. Guidelines for cardiopulmonary resuscitation and emergency cardiac care. JAMA 1992; 268:2171-98.