Zie ook het artikel op bl. 2185.
In hun artikel over de condoleancebrief snijden Hart en Walvoort een thema aan dat weliswaar alle mensen zwaar op de maag ligt, maar dat bij artsen een heel eigen extra zwaarte heeft: de dood.1 Je staat er niet altijd bij stil, maar het is natuurlijk een feit dat 100 van alle patiënten uiteindelijk sterft. Hierbij kan worden opgemerkt dat niet alle gestorvenen als patiënt zijn overleden; niet iedereen is gedurende zijn of haar laatste dagen onder behandeling van een dokter. Maar toch, het overgrote deel van de Nederlanders sterft in de buurt van een arts wiens inspanningen erop gericht waren deze fatale ontwikkeling te voorkomen of uit te stellen.
Vanuit dit perspectief bezien is de dood een nederlaag voor de arts; dit standpunt heeft enkele decennia de visie op geneeskunde van leken en beroepsbeoefenaren grotendeels bepaald. Naarmate de diagnostische procedures waarmee…
(Geen onderwerp)
Utrecht, november 2001,
Keizer vraagt zich af of een geschreven condoleance wel altijd even belangrijk is en geeft dan enkele voorbeelden (2001:2159-60). Uit ervaring (als predikant) weet ik hoe waardevol juist een schriftelijke condoleance kan zijn, ook als er mondeling woorden van deelneming zijn geuit. Wanneer je schrijft, moet je meestal meer moeite doen, en dat voelen mensen haarscherp aan. Toch is dat niet het belangrijkste. Een brief kun je nog eens, of vele malen, herlezen. En dat is wezenlijk in een situatie waarin mensen vaak verdwaasd zijn en woorden, hoe vriendelijk ook, niet goed doordringen. De troost blijft langer hangen, om het zo maar eens te zeggen, als hij op papier staat.