Samenvatting
Doel
Het bepalen van de sensitiviteit, de specificiteit, en de positief en negatief voorspellende waarde van een gerichte slaapanamnese voor het stellen van de diagnose 'psychofysiologische insomnie'.
Opzet
Retrospectief dossieronderzoek.
Methode
We onderzochten 767 patiënten die wegens chronische insomnie waren verwezen naar het Amsterdam WaakSlaapCentrum en die voor de eerste keer polysomnografie ondergingen in de periode 1 januari-31 december 2010. We vergeleken de waarschijnlijkheidsdiagnose na anamnese met de uiteindelijke diagnose na polysomnografie. Hierbij maakten we onderscheid tussen organische en niet-organische insomnie. De sensitiviteit, specificiteit, positief en negatief voorspellende waarde van de slaapanamnese werden berekend.
Resultaten
Bij 24,8% van de 303 patiënten zonder anamnestische aanwijzingen voor organische insomnie toonde het polysomnogram toch een organische oorzaak. De voornaamste oorzaken waren obstructieve-slaapapneusyndroom (13,2%), 'upper airway resistance'-syndroom (5,4%) en 'periodic limb movement disorder' (4,0%) of een combinatie hiervan. Anamnestisch waren er bij 464 patiënten aanwijzingen voor een organische oorzaak van de slapeloosheid. Bij 325 van hen werd een organische oorzaak bevestigd met polysomnografie. De sensitiviteit van de anamnese voor het opsporen van een niet-organische insomnie was daarom 62,1%, de specificiteit 81,3%, de positief voorspellende waarde 75,2% en de negatief voorspellende waarde 70,0%. Bij patiënten < 40 jaar, met een 'Epworth sleepiness scale'-score < 10 (dat wil zeggen: geen hypersomnolentie), een BMI < 25 kg/m2 en aanwijzingen voor een psychofysiologische insomnie werd bij polysomnografie geen organische insomnie aangetoond, behalve een parasomnie.
Conclusie
Door alleen gebruik te maken van een slaapanamnese wordt bij een substantieel deel van de patiënten met slapeloosheid een organische oorzaak gemist, met name bij oudere patiënten met hypersomnolentie en een hoge BMI.
Reacties