Cervixuitstrijken met geringe atypie ingedeeld in Pap-klasse IIIA: resultaten van een gewijzigd beleid

Onderzoek
H. Doornewaard
J.M.C. Woudt
D.M.D.S. Sie-Go
C.D. Kooijman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:1642-5
Abstract

Samenvatting

Om het gewijzigde beleid te evalueren inzake de classificatie van de geringe atypie van de plaveiselcellen in de cervixuitstrijk (vóór 1988 ingedeeld in Pap-klasse II, vanaf 1988 in Pap-klasse IIIA), werd op het cervixcytologisch laboratorium Cyt-U-Universitair (onderdeel Universiteit van Utrecht) een descriptief onderzoek uitgevoerd. Alle vrouwen bij wie in 1988 voor de eerste maal in de uitstrijk geringe atypie van de plaveiselcellen werd gevonden, werden in het onderzoek opgenomen. Er werd gekeken wat de uiteindelijke diagnose was bij een follow-up-periode van 2 jaar. De uitkomsten werden vergeleken met de uitkomsten van de follow-up bij vrouwen met uitstrijken waarin matige atypie was gevonden.

De onderzochte groep omvatte 477 vrouwen. Bij 55 werden cytologisch en (of) histologisch binnen de follow-up-periode van 2 jaar geen afwijkingen vastgesteld. Bij 12 ging het om ernstige afwijkingen (ernstige dysplasie of meer). Bij de vrouwen met uitstrijken waarin geringe atypie van de plaveiselcellen was gevonden, werden in de follow-up minder afwijkingen gezien in vergelijking met de groep vrouwen met matige atypie. Opvallend was het hoge percentage vrouwen (30) dat direct na de eerste uitstrijk met geringe atypie van de plaveiselcellen werd doorverwezen naar de gynaecoloog, terwijl in deze groep niet meer afwijkingen werden gevonden.

Gezien deze resultaten kan men instemmen met het gewijzigde beleid dat erop gericht is dat vrouwen met uitstrijken waarin een geringe atypie van de plaveiselcellen is gevonden zorgvuldig gevolgd worden, hetgeen de Pap-klasse IIIA impliceert. Het hoge percentage vrouwen dat tijdens de follow-up-periode van 2 jaar geen dysplasie toont (55), rechtvaardigt het maken van een herhalingsuitstrijk voordat naar een gynaecoloog wordt verwezen.

Auteursinformatie

Laboratorium Cyt-U-Universitair, Radboudkwartier 261, 3511 CK Utrecht.

Mw.H.Doornewaard, assistent-geneeskundige pathologie; mw.J.M.C.Woudt, hoofd-analist.

Academisch Ziekenhuis, afd. Pathologische Anatomie, Utrecht.

Mw.dr.D.M.D.S.Sie-Go en mw.dr.C.D.Kooijman, patholoog-anatomen.

Contact mw.H.Doornewaard

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties