Zie ook de artikelen op bl. 1045, 1049 en 1051.
Op 1 januari 1986 is de Wet op de Dierproeven volledig in werking getreden. Tevens is op die datum het Dierproevenbesluit, dat op een aantal bepalingen van deze wet is gestoeld, van kracht geworden.1 Hiermee is het dierproevenbeleid, zoals dat de laatste jaren in ons land wordt gevoerd, een nieuwe fase ingegaan. Dit beleid wordt feitelijk bepaald door het uit de dierenbeschermings- en antivivisectiewereld afkomstige motto ‘Vermindering, Vervanging, Verfijning’ (de drie V's), en wordt in hoge mate gekenmerkt door restrictieve, bureaucratische en centralistische tendenzen: invoering van een stelsel van inperkende vergunningen en voorschriften, een uitgebreid ministerieel controle-apparaat, en een registratieplicht voor elke dierproef tot in details, instelling van beoordelingscommissies op diverse niveaus, centralisering van dierproeven in grote instituten (de zgn. centrale dierenlaboratoria), etc.
Het overgrote deel van de dierproeven in ons land vindt plaats ten behoeve van de…
Reacties